Identiteit betreft een moeilijk begrip. Elk individu maakt deel uit van bijvoorbeeld een klasse, religieuze of politieke groepering. Men identificeert zich in bepaalde mate met een groepering, met een eigen referentiekader. Vaak is het zo dat men zijn identiteit ontleent aan de invloed die men ervaart van onder andere de familie, de buurt, vrienden en kennissenkring etcetera. Het individu verwerft zijn identiteit door middel van interactie met anderen. Identificatie veronderstelt dus een "wij", zowel als een "zij". Door zich met een bepaalde groep te identificeren, bepaald iemand ook zijn plaats ten opzichte van andere groepen.
Bij identiteit kan men twee betekenissen onderscheiden: als "het eigene en onderscheidene" en "als het blijvende in verandering". Bij identiteit als "het eigene en onderscheidene" gaat het om wat specifiek is voor een bepaalde groep, waardoor deze groep voor zichzelf en voor anderen herkenbaar is en waardoor zij zich dus kunnen onderscheiden van andere groepen. Men zou kunnen veronderstellen, dat een groep niet alleen van moment tot moment herkenbaar moet zijn, maar die herkenbaarheid en onderscheidbaarheid in processen van verandering ook moet bewaren. En dit laatste geldt met name voor de nieuwe etnische groepen in Nederland. In alle onderzoeksrapporten van de overheid komt naar voren, dat etnische groepen willen deelnemen aan deze maatschappij met behoud van hun etnische-culturele identiteit.
De meest gangbare situatie is dat men uitgaat van het beschikken over een vastomlijnde identiteit.
Dit wordt vooral door onderzoekers zo gepresenteerd in hun onderzoeksmateriaal bijvoorbeeld in enquĂȘteformulieren, waardoor informanten de beperkte keuze van een identificatiekader wordt opgelegd. Hiermee wordt voorbij gegaan aan een geheel van omstandigheden: geschiedenis, etnische afkomst en de omgeving waarin mensen zich thans verkeren. Want worden deze ontwikkelingen in overweging genomen en men bijvoorbeeld informanten confronteerd met opties voor meerdere identiteiten, dan blijkt dat ze meerdere keuzes maken en daarvoor ook een logische verklaring kunnen geven.
De bovengenoemde situatie geldt in zekere mate voor de Surinaamse Hindostanen. Men ervaart als lid van deze gemeenschap de invloed van meerdere sferen en kan zich met allemaal identificeren. De gemeenschap is onderverdeeld in drie religieuze groepen te weten Hindoes, Moslims en Christen-Hindostanen waarbinnen wederom geledingen zijn aan te brengen naar de stroming waartoe men behoort. Tegen de achtergrond van dit gegeven is het begrijpelijk dat mensen zich op basis van hun religieuze overtuiging gaan identificeren: "Ik ben een Hindoe, Moslim of Christen". Als lid van een religieuze groep maakt men ook deel uit van een brede gemeenschap van Hindostanen. Men deelt bepaalde kenmerken zoals de taal, iedereen spreekt vooral thuis het Sarnami.
Men kent de geschiedenis van de voorouders die uit India als kontraktarbeiders naar Suriname zijn gebracht. Daar heeft zich in de loop van de tijd onder bepaalde condities een nieuwe etnische groep gevormd: die van de Hindostanen. Onder deze omstandigheden kan identificatie met de Hindostaanse gemeenschap evenmin uitblijven. Doch heeft men het grootste deel van zijn leven in Suriname doorgebracht, is daar geboren, getrouwd, en heeft daar kinderen gehad, heeft gewerkt en zelfs kinderen die op jonge leeftijd naar Nederland kwamen ervaren dienovereenkomstig de invloed van hun Surinaamse afkomst. Daarnaast bevindt men zich als leden van andere Surinaams-etnische groepen in eenzelfde ondergeschikte positie en dit versterkt identificatie met de grotere groep van Surinamers.
Gezien deze bijzondere ontwikkeling, namelijk het benadrukken van meerdere identiteiten (wat een verschuivingsproces inhoudt), kunnen wij ons afvragen "onder welke condities de diverse identiteiten functioneren en welke betekenis men toekent aan het benadrukken van deze identiteiten". Het zou te ver voeren om bovengenoemde vraagstellingen in dit artikel uitvoerig te bespreken. Vandaar dat er gepoogd zal worden om enkele aspecten in dit kader te bespreken. Het proces van migratie van Hindostanen vanaf de tijd van de kontraktarbeid tot de komst naar Nederland, is een belangrijk gegeven om de reeds bestaande verbondenheid binnen de Hindostaanse gemeenschap (bij aankomst in Nederland) te begrijpen. De reeds aanwezige verbondenheid komt tot uiting in de aard van de migratie van Hindostanen naar Nederland. Deze kan als kettingmigratie worden gekenmerkt. Het initiatief tot vertrek werd vaak ingegeven door familie-leden die reeds in Nederland zaten. Het doel was in laatste instantie om te komen tot herstel van sociale bindingen die men in Suriname met elkaar had.
De condities waaronder identiteiten relevant worden, kunnen aangegeven worden als: (A) sub-etnische en etnische groepsvorming in Suriname, als indicatie van reeds bestaande sub-etnische bewustzijn bij de migranten. Gemeenschappelijke kenmerken die men deelt op basis waarvan ze een etnische groep vormen en culturele verschillen die maken dat de religieuze identiteit een belangrijk gegeven blijft. (B) de rol van zelforganisaties: in situaties van zoveel mogelijk bij elkaar wonen om het contact niet te verliezen, kunnen sociaal-culturele organisaties floreren. Ze dienen ervoor te waken dat de religieuze identiteit zoveel mogelijk bewaard blijft. Daarnaast de rol van (jongeren)organisaties in het bewust maken van etnische jongeren van hun bestaan, hun kansen en mogelijkheden alhier. Dit evenzeer in een poging hun etnische identiteit in tact te houden. (C) maatschappelijke inpassing: de erkenning door categoriale instellingen en overheden dat zich onder etnische groepen een maatschappelijk probleem voordoet. Dat van een achterstandspositie in economisch-, sociaal en educatief vlak.
Een grotere mate van werkloosheid onder etnische groepen is enerzijds te wijten aan institutionele discriminatie en anderszijds aan het feit dat veel leden uit deze groepen de kennis, opleiding en vaardigheden grotendeels missen om actief deel te nemen aan belangrijke sferen van deze maatschappij.
Sub-etnische verschillen berusten op het bestaan van diverse religieuze systemen binnen de Surinaams-hindostaanse gemeenschap en de structurerende rol van deze systemen in het dagelijks leven van zijn bestaan. Op welke wijze leidt de conditionering van deze verschillen tot de opkomst van een sub-etnische identiteit ? Dit vindt plaats via de opvoeding thuis en de activiteiten van sociaal-culturele organisaties. De opvoeding thuis, waarin religieuze beleving een belangrijke rol speelt, geeft mede aanleiding tot verwachtingen met betrekking tot het behoud en de naleving van de "eigen leefwijze". Van kinderen wordt verwacht dat ze zoveel mogelijk binnen de eigen religieuze groep trouwen. In geval van de Moslims gaat dit zelfs zover dat men trouwt met leden van dezelfde religieuze stromingen waartoe men behoort bijvoorbeeld Soennieten onderling. De kinderen worden heel vroeg betrokken bij religieuze diensten om kennis te nemen van de leer en de praktijk van het geloof. Organisaties leveren hierbij hun bijdrage in de vorm van het verzorgen van activiteiten zoals lessen in de eigen taal (Hindi, Urdu/Arabi), opdat religieuze werken bestudeerd kunnen worden. Deze organisaties zijn vaak langs religieuze lijnen gevormd en van samenwerking is geen sprake.
De betekenis die men geeft aan de religieuze (sub-etnische) identiteit blijkt uit het feit dat men religieuze principes in ere houdt en uitvoert ( alhoewel soms de inhoud en de betekenis van de rituelen niet begrepen worden) en men zoveel mogelijk binnen de eigen religieuze groep trouwt. Men is vaak gelieerd aan een bepaald religieus genootschap (tempel, moskee, kerk) en bezoekt de diensten met enige regelmaat. Deze diensten worden soms in familieverband bezocht.
Het komt ook voor dat familieleden dezelfde organisaties bezoeken.
In deze hoedanigheid staat men dus vaker in hecht contact met eigen geloofsgenoten dan met anderen. Alhoewel een sub-etnische identiteit zich sterker doet gelden, is op te merken dat het benadrukken van een etnische identiteit steeds meer voorkomt.
Dit vanwege het feit dat factoren zoals politieke partijen, die zorgden voor de conditionering van hostiliteit tussen Hindostanen en Creolen, hier niet aanwezig zijn en eerder het besef doordringt dat men het als "buitenlander" in relatie tot de autochtone bevolking minder goed heeft. Dit identificeringsproces speelt zich af op twee niveaus: het "Hindostaan" zijn en het "Surinamer" zijn. Het "Hindostaan" zijn berust op kenmerken die men als lid van deze gemeenschap met elkaar gemeen heeft namelijk de taal, het Sarnami en de historisch gegroeide lotsverbondenheid (afstammelingen van kontraktarbeiders uit India). Deze identiteit komt tot uiting in situaties als bijvoorbeeld 5 juni (Hindostaanse Immigratie), het volksfestijn Milan en het geconcentreerd wonen in bepaalde wijken. Het "Surinamer" zijn ontleent haar waarde aan aan het land van herkomst en de taal het Sranan-tongo die men spreekt. Activering van dit identificatiekader geschiedt door het besef dat een achterstandspositie zich strekt tot de grotere groep van Surinamers alhier.
Men blijkt binnen de Surinaams-hindostaanse gemeenschap dus te beschikken over meerdere identiteiten, die afhankelijk van situaties naar voren komen. Of men bewust is van de verschuiving in het benadrukken van deze identiteiten is onduidelijk, maar wel weet men te verwoorden om welke redenen men zich identificeert met een bepaalde (zij het religieuze of etnische) groepering. Het benadrukken van al deze identiteiten omvat een vloeiend geheel; men meent dat ze van allen van toepassing zijn omdat ze stukken vormen van een bestaan, namelijk hun leven. De omstandigheden maken alleen dat het ene aspect van identificering relevant(er) wordt op gegeven moment.
Drs. J. Gajadhar