Integratie Hindostani Stijl?
Over migratie, geschiedenis en diaspora van Hindostanen
prof. dr. Chan E.S. Choenni
Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder
hoogleraar Lalla Rookh Leerstoel Hindostaanse migratie vanwege
de Stichting Diaspora Leerstoel Lalla Rookh bij de faculteit der Letteren
van de Vrije Universiteit Amsterdam op 6 juni 2011.
Inhoud
1. Lalla Rookh en Migratie
2. Waarom Hindostaanse Contractarbeiders
3. Ervaringen van Hindostaanse Contractanten in Suriname
4. Geschiedenis van Nakomelingen
5. Het Etniciteitperspectief
6. Integratie als overkoepelend concept
7. Integratie Hindostani Stijl?
8. Verklaring Bijzondere Stijl van Integratie
9. Sterkere Identificatie met Indian Diaspora?
10. Vergelijking met de Indian Diaspora in andere landen
11. Dankwoord
Integratie Hindostani Stijl?
Over migratie, geschiedenis en diaspora van Hindostanen
prof. dr. Chan E.S. Choenni
vrije Universiteit Amsterdam
Mijnheer de rector, bestuursleden van de Diaspora Leerstoel Lalla Rookh,
dames en heren,
1. Lalla Rookh en Migratie
Gisteren was het precies 138 jaar geleden dat de eerste Hindostaanse contractarbeiders uit het voormalige Brits-Indië voet aan wal zetten in de Nederlandse kolonie Suriname. Van de 410 immigranten, die op 26 februari 1873 in de Indiase havenstad Calcutta waren ingescheept stierven 11 immigranten onderweg. Op 4 juni 1873 kwamen 399 Brits Indiërs heelhuids aan in Suriname. Het zeilschip Lalla Rookh had ruim drie maanden de kala pani -het zwarte water, zoals de immigranten de zee noemden- doorkruist. Vanwege gezondheidsredenen mochten de immigranten pas op 5 juni worden ontscheept[1]. Deze gastarbeiders avant la lettre behoorden tot de eerste lichting van in totaal 64 transporten naar Suriname. Mijn leerstoel is vernoemd naar dit zeilschip, het eerste schip dat met Hindostaanse immigranten in Suriname arriveerde[2].
Er zijn tussen 1873 en 1916 -in een tijdsbestek van 44 jaar- 34.034[3] mannen en vrouwen aangevoerd om op de Surinaamse plantages te werken (De Klerk 1953, Verkade 1937, Adhin 1969, Tinker 1974, Emmer 1986, Emmer 1989, Emmer 1992, Bhagwanbali 1996, Hoefte 1998). Een kleine groep kinderen kwam ook mee met de ouders.
In 1863 was de slavernij in Suriname afgeschaft. Vanwege het verwachte tekort aan arbeidskrachten dreigde de kwakkelende plantage-economie ten onder te gaan. De machtige plantersklasse, bestaande uit plantage-eigenaren, had naast een vergoeding van liefst 300 gulden per vrij verklaarde slaaf, een tienjarig Staatstoezicht laten invoeren. Zodoende bleven de vrijverklaarde slaven (verplicht) nog tien jaar op de plantages werken (Siwpersad 1979, Schalkwijk 2010). Aangezien het Staatstoezicht in 1873 zou aflopen, maakten de zeer invloedrijke plantage-eigenaren zich ernstige zorgen over de te verrichten veld- en fabrieksarbeid. Daarom moesten er zo snel mogelijk nieuwe arbeiders worden ingeschakeld om de slavenarbeid op de plantages te kunnen voortzetten. Veel vrijverklaarde slaven wilden het zware werk, zoals suikerriet kappen in de moordende (tropische) hitte, niet langer doen. Zelfs niet tegen betaling.
In het jaar 1873 -in een tijdsbestek van een half jaar- kwamen vijf schepen met totaal 2.449 Hindostaanse immigranten in Suriname aan (De Klerk 1953:71-72, Verkade 1937: 175). De nexus tussen de afschaffing van de slavernij en de contractarbeid was dus overduidelijk aanwezig. Immers, de driving force was het kunnen blijven produceren van tropische stapelproducten zoals suiker, cacao en koffie tegen concurrerende prijzen (Hoefte 1998).
Koelietraktaat
Hindostaanse contractarbeiders uit Brits-Indië waren in de naburige Engelse koloniën, zoals Brits Guyana (vanaf 1838) en Trinidad (vanaf 1845), lang voor de afschaffing van de slavernij in Suriname ingeschakeld. De plantage-economie was er met succes gered. Hoewel de Britten al in 1862 beloofden dat de Nederlandse regering Hindostaanse contractarbeiders in Brits India mocht werven waren ze er achteraf niet zo happig op. Na veel soebatten lukte het pas in 1872 om onderdanen uit Brits India te rekruteren voor contractarbeid in Suriname. Daartoe was in 1870 een zogeheten Koelietraktaat door beide staten getekend[4]. Dit traktaat was al eerder in de maak.
Groot Brittannië had reeds in 1861 een traktaat met Frankrijk gesloten om Hindostaanse contractarbeiders te kunnen ‘huren'. Ditzelfde traktaat heeft als model gediend voor het Koelietraktaat met de Nederlandse regering. Van Britse zijde werden zware eisen gesteld met name over de hoogte van de lonen van de contractarbeiders[5]. Er is uitgebreid gediscussieerd over de te verrichten taken en de betaling voor die arbeid. Uiteindelijk besloot men, zo blijkt uit correspondentie met de Britse regering, dat geschikte mannen -de term was able bodied- 60 cent en geschikte vrouwen 40 cent per dag zouden verdienen voor het zware werk op de plantages en in de fabrieken. In de context van die tijd en zeker vergeleken met de lonen in Brits-Indië was een loon van 60 cent per dag niet zo laag[6].
Hoewel Nederland tegen een zeer zachte prijs zijn bezittingen aan de kust van Guinee (het huidige Ghana) aan Groot Brittannië verkocht en Nederland de vrije hand kreeg in Noord Sumatra, werd de toestemming voor werving van Hindostaanse contractarbeiders als een gunstige ruil voor Nederland beschouwd (Kruijer 1968, zie ook Tinker 1974). De Britten kregen onder andere het fort St. George del Mina waar de voormalige slaven werden opgesloten.
Het traktaat bestaat uit liefst 27 artikelen waarin de rechten en plichten van de contractarbeiders worden geregeld. De gerekruteerde arbeiders tekenden ‘vrijwillig' een contract maar waren als gevolg daarvan wel gebonden aan verplichtingen gedurende een periode van vijf jaar. Vandaar dat de term indentured labourers werd gehanteerd (Temorshuizen 2009). Gedurende vijf jaar zou men in Suriname moeten werken en daarna had men recht op gratis terugkeer naar Brits India.
Bedacht moet worden dat deze regeling, getroffen tussen twee staten waarbij de ene staat (de Nederlandse) onderdanen van de andere staat (de Britse) voor een bepaalde periode inhuurde, wederzijdse verplichtingen met zich meebracht.
Hoge Nood
De Brits-Indische regering eiste dan ook bescherming van zijn onderdanen en toezicht op naleving van het traktaat. Deze taak werd opgedragen aan de Britse consul die in Suriname werd gestationeerd. Dat Nederland akkoord ging met de eisen van de Brits-Indische regering en zich zo heeft ingespannen om reeds in 1873 Hindostaanse contractarbeiders in Suriname te laten werken, heeft alles te maken met de hoge nood. Die was zo immens dat binnen een jaar -tussen 4 juni 1873 en 8 april 1874- maar liefst 3.833 Hindostaanse immigranten met acht transporten arriveerden (Verkade 1937: 175). Dat is ruim 11% van het totaal der contractanten die zijn overgekomen. Als wij in ogenschouw nemen dat de gehele periode van overkomst van Hindostaanse contractarbeiders ruim 40 jaar heeft geduurd, dan is het meer dan duidelijk hoe hoog de nood was (De Klerk 1953, Emmer 1989). Er is in de haast dan ook een minder strenge selectie toegepast. Zo bleek dat meer dan een derde van de immigranten van het eerste transport geen landbouwachtergrond had, terwijl men in de tropische hitte op het land moest werken. Bij de werving was ook sprake van misleiding zowel wat betreft de aard van de werkzaamheden als het land van bestemming. Menig migrant is voorgehouden dat hij of zij naar Sri Ram Desh (het land van Rama) of Sri Ram Tapu (het eiland van Rama) vertrok. Suriname werd verbasterd tot Sri Ram, het heilige land van de ‘avatar' Rama dat werd geassocieerd met het paradijs omdat daar veel geld kon worden verdiend met lichte werkzaamheden in dienst van de overheid.
Ondanks de overhaaste selectie bleek de immigratie de eerste jaren een groot succes. Althans, vanuit het perspectief van de koloniale machthebbers. Het was de gewoonte om jaarlijks een verslag over (de toestand in) de kolonie Suriname aan de Tweede Kamer aan te bieden. Over het jaar 1875 rapporteert de agent-generaal der immigratie, Cateau van Roosevelt het volgende:
"mogten wij toen al van een meer orde en arbeidzaamheid onder de immigranten uit Brits Indië kunnen gewagen, de arbeidszin bij de koelies heeft zich meer en meer ontwikkeld, zodat men thans mag aannemen dat vele der grootste plantages tegenwoordig haar bestaan aan die immigratie te danken hebben. Dit is vooral met de suikerplantages het geval, doch er zijn ook enkele cacao plantages die bijna geheel door de koelies worden gaande gehouden. Waren er geen koelies aangevoerd geworden, het zou reeds met vele zoo niet de meeste plantages in de zoogenaamde oude kolonie gedaan zijn geweest, daar op de geregelden arbeid van de Kreolen (bedoeld wordt de ‘vrij verklaarde slaven', C.C.), althans op de suikerplantages, volstrekt niet te rekenen is, terwijl ook niemand in staat zou zijn geweest de hooge loonen te betalen, die bij het niet aankomen van immigranten bij en na de opheffing van het staatstoezigt, gevraagd zou kunnen worden." (Koloniaal jaarverslag 1876, bijlage c).
Cateau van Roosevelt stelde verder dat de ‘koelies' er over het algemeen voortreffelijk uitzagen. Dat gold ook voor de kinderen. Bovendien meende hij te weten dat het Surinaamse klimaat volkomen geschikt is voor de immigranten. En: "dat de in Suriname geboren kinderen zoveel groter en zwaarder zijn dan de kinderen die voor het vertrek of gedurende de reis zijn geboren".
Onder de eerste zendingen contractarbeiders in de periode 1873-1874 waren, mede als gevolg van overhaaste selectie relatief veel doden. Zowel tijdens het transport als gedurende de contractperiode in Suriname. Vooral het zware werk op de plantages maakte veel slachtoffers. Zo bezweek maar liefst 18,5% van de immigranten van het schip Lalla Rookh aan ziekte of uitputting in de kolonie. In de eerste zes maanden -in het jaar 1873- bezweek 17% en in 1874 stierf zelfs 19% van de Hindostaanse contractarbeiders in Suriname (De Klerk 1953).
Tijdelijke Stopzetting
Vanwege dit hoge aantal sterfgevallen schorste de Britse regering eenzijdig de emigratie naar Suriname. Men stelde dat aan bepaalde voorwaarden in het traktaat niet was voldaan. Deze schorsing leidde ertoe dat Suriname niet over een continue stroom aan Hindostaanse contractarbeiders kon beschikken. Dit had een malaise in de kolonie tot gevolg. De eerdergenoemde agent generaal der immigratie schreef in het koloniaal verslag van 1877 dat de schorsing van de immigratie op een ongunstig tijdstip plaatsvond:
"dat de landbouw versterking van arbeidskrachten noodig had, schokte het crediet dermate, dat have en bezitting op een schromelijke wijze in waarde verminderden. Huizen en plantages werden tegen spotprijzen verkocht, of konden te koop aangeboden, geen kopers vinden. Zoo werd, om een voorbeeld te noemen, den 14den december 1876 de suikerplantages Goudmijn en Rozenburg e.a. , verkocht voor de soms van 15.550 guldens "(Koloniaal jaarverslag 1877).
De Nederlandse regering werd in de periode van de schorsing dan ook gedwongen om tegemoet te komen aan de eisen van de Britse regering. Er werden daarom verschillende verbeteringen aangebracht. Zo werd de kwaliteit van de gezondheidszorg verhoogd. Daartoe startte men een aanvullende cursus voor geneesheren die een paar jaar later werd omgezet in een volwaardige Geneeskundige School. Dit leidde ertoe dat Suriname jarenlang een goede Gezondheidszorg had (Van der Kuyp 1973).
Ook het wervingsysteem, de opvang in de depots en het transport i.c. de voorzieningen op de schepen werden verbeterd. De agent generaal Cateau van Roosevelt die als een soort ombudsman ten behoeve van de contractarbeiders fungeerde, speelde een grote rol bij de aanpak van bovengenoemde voorzieningen. Hij was als ‘koelie papa' erg geliefd onder Hindostaanse contractarbeiders.
Hervatting Emigratie
Toen bleek dat de verbeteringen positief effect sorteerden ging de Britse regering in 1877 akkoord met de hervatting van de emigratie. Voortaan werd gericht en zorgvuldig gerekruteerd waardoor relatief meer contractanten met een landbouwachtergrond werden ingescheept. Sommige transporten hebben, tot tevredenheid van alle partijen, geen enkel sterfgeval gehad tijdens de lange reis.
Dat bleef niet onopgemerkt in de kolonie. De opstellers van het koloniaal verslag rapporteerden dit dan ook prompt aan de Tweede kamer. Zo schreef men over het jaar 1890 dat gedurende het transport met het schip Erne, dat drie maanden duurde, niemand was gestorven. Tijdens de inspectie na aankomst van het schip bleek:
"De immigranten zagen er goed uit en hadden niets te klagen. Het schip was zoowel boven- als tusschendeks kraak zindelijk en net. De ventilatie bleek goed te zijn, de voedings- en geneesmiddelen waren uitstekend. Geen enkel sterfgeval, wel 5 geboorten, hadden op reis plaats gevonden" (Koloniaal jaarverslag 1890).
Aangezien de werkomstandigheden op de plantages niet werden aangepakt bezweek een deel van deze arbeiders -meer dan één op zeven- al tijdens de contracttijd aan uitputting en ziekten (Bhagwanbali 2010:152)[7].
2. Waarom Hindostaanse Contractarbeiders
Voordat er Hindostanen werden geworven experimenteerde men met contractarbeiders uit Madeira, China en het naburige eiland Barbados. Dat bleek minder succesvol. De grootste groep, namelijk de Chinezen die sinds 1853 op de plantages in Suriname werkten, gingen al gauw na hun contract in de handel. Bovendien verbood de Chinese regering de werving van contractanten uit China in 1866.
De geïmporteerde arbeiders uit Barbados leverden evenmin de door de planters gewenste prestaties (Staal 1923:22. Zie ook: Koloniaal jaarverslag 1872).
Door de ervaringen in de Britse koloniën bestond een beeld dat Hindostanen uitermate geschikt waren voor het zware werk op de plantages. Dat bleek later ook in Suriname het geval. Niet alleen als tijdelijke arbeidskrachten maar ook als ‘kolonisten'. Hun ijver (arbeidsethos), veerkracht, liefde voor landbouw en handel en vooral ook spaarzin, soberheid en drang om vooruit te komen worden in verschillende studies geroemd. Zo stelt Karsten:
"De Britsch-Indiërs vormen op den duur in Suriname een bevolking, toegerust met de eigenschappen, welke een land vooruitbrengen"....
"Uit economisch oogpunt zijn deze immigranten een zegen geworden voor de Kolonie" ....
"Zoo als we reeds vermeld hebben, waren zij op de eerste plaats bestemd om den arbeid der vrijgelaten slaven bij den z.g. grooten landbouw op de plantages te vervangen, en daarin hebben zij zich geschikte werkkrachten betoond. Wel is het waar, dat hun immigratie het verdere verval der plantages niet heeft kunnen tegenhouden, maar dat lag niet hoofdzakelijk aan de qualiteit der werkkrachten, doch aan andere, van hen onafhankelijke, factoren, zoo als het uitbreken van ziekten onder de gewassen en de steeds toenemende concurrentie van andere landen, zoo als Birma, Java, Brazilië, Cuba, die gunstiger zijn gelegen, op de wereldmarkt" (Geciteerd in: De Klerk 1941:103).
Beoordeling van Hindostaanse Contractarbeid
Ondanks de gerealiseerde verbeteringen qua gezondheidszorg en transport vragen we ons af hoe het systeem van de Hindostaanse contractarbeid zou moeten worden gekarakteriseerd.
In welke mate was er sprake van vrijwilligheid? Was de emigratie naar Suriname onderdeel van een arbeidsmigratie binnen Brits India? Hoe zat het uitgekiende wervings- en rekruteringsysteem in elkaar?
Maar vooral: hoe functioneerde het in de praktijk? Welke ervaringen hebben de contractarbeiders zelf? Hebben zij en hun nakomelingen geprofiteerd van dit systeem? Interessante vragen die nadere studie en onderzoek behoeven.
Voor wat betreft de beoordeling van het systeem van de Hindostaanse contractarbeid en diens gevolgen bestaat er vooralsnog geen consensus. Er is sprake van een controverse.
Was het een nieuw systeem van slavernij, zoals de Britse historicus Tinker (Tinker 1974) stelt?
Of, was het -gelet op de onmenselijke praktijken die voorkwamen- een nieuwe gedaante (avatar in het Hindi) van slavernij, zoals in een recente studie is geopperd door de historicus Bhagwanbali? Er is immers sprake geweest van misleiding en zelfs kidnapping. Er werd slavenarbeid verricht en de regels werden vrijwel dagelijks overtreden door plantage-eigenaren en beheerders (Bhagwanbali 1996, Choenni 2003, Bhagwanbali 2010).
Zou het zo kunnen zijn dat het systeem de belofte voor een beter leven (lotsverbetering voor betrokkenen)) inhield, vergeleken bij de leefsituatie in Brits India? De historicus Lal stelt in dit verband dat de meeste mensen, ondanks valse voorwendselen en misleiding, niet als weerloze slachtoffers naar een verre streek of een ander land emigreren. Als handelende personen (agency) zullen de meeste contractarbeiders ondanks de beperkingen, opgelegd door de degenen van wie zij afhankelijk zijn, hun eigen onafhankelijke ruimte claimen en hun eigen weg uitstippelen (de Certeau 1984, Lal 2000, Ahearn 2001, Lal 2004) [8].
Tenslotte kunnen we ons afvragen of dit systeem kan worden vergeleken met de arbeidsmigratie van Europeanen naar Noord Amerika, zoals is geopperd door de historicus Emmer. Deze migratie voltrok zich in dezelfde periode en had lotsverbetering tot doel (Emmer 1989)[9].
In de naaste toekomst hoop ik voldoende informatie te hebben vergaard om een antwoord op deze vragen te kunnen formuleren. Ik entameer dan ook een promotie-onderzoek naar de reconstructie van de emigratie van Brits-Indië naar Suriname. Dit onderzoek kan een nieuw licht werpen op deze episode van de Nederlands/Surinaamse geschiedenis (1).
Omdat het de toenmalige Nederlandse regering was die via agentschappen werving, selectie en transport organiseerde en financierde, ligt er een schat aan materiaal in jaarlijkse (koloniale)verslagen in de Nederlandse archieven. De Britse en Indiase archieven bevatten informatie over de emigratie vanuit Brits India.
Gecombineerd met historisch-antropologisch veldwerk in India in de wervings- en rekruteringsgebieden, in samenwerking met de Universiteit van Allahabad, en samen met de Anton de Kom universiteit in Suriname, kan een adequaat beeld worden verkregen van de eerste Hindostaanse migratie. De onderzoeker Sashi Roopram staat al op de lat om dit promotieonderzoek te doen.
Voor wat betreft de tweede Hindostaanse migratie, namelijk de trek van Suriname naar Nederland, die haar hoogtepunt ruim 35 jaar geleden had, blijkt dat deze vooralsnog nauwelijks onderwerp van studie (en onderzoek) is geweest. De Lalla Rookh leerstoel heeft de Hindostaanse migratie als studieveld. Ik zie het dan ook als mijn taak om nadere studie en onderzoek naar de nieuwe Hindostaanse emigratie te bevorderen (2).
3. Ervaringen van Hindostaanse Contractanten in Suriname
Belangwekkend is de vraag hoe het de Hindostaanse contractanten die zich na afloop van hun contract in Suriname vestigden, is vergaan. Ruim een derde van de contractarbeiders ging (na afloop van hun contract) terug naar India. Een deel, namelijk 16%, schijnt als gevolg van de zware arbeid al tijdens de contracttijd te zijn bezweken aan ziekte of uitputting (Bhagwanbali 2010:154). De rest vestigde zich als ‘kolonist' in Suriname.
Over de ervaringen van de Hindostaanse contractarbeiders is echter weinig gepubliceerd. Er bestaat een biografie van de contractarbeider en onderwijzer Munshi Rahman Khan (Hira 2003). Daarnaast zijn enkele fragmenten van het leven van sommigen op schrift gesteld (Chandrasekhar 2010, Loor 2009). Juist de beleving van de contracttijd en het leven van deze periode vanuit hun eigen perspectief is hierbij interessant. Het kan als een grote omissie van de Nederlandse, maar in het bijzonder Surinaamse (i.c. Hindostaanse) historici en onderzoekers worden gekenschetst dat er zo weinig belangstelling is geweest voor de ervaringen van deze pioniers. Maar nu er wel belangstelling is om deze historie vast te leggen, blijkt dat er geen enkele contractarbeider meer in leven is.
Het reconstrueren van hun geschiedenis kan alleen nog aan de hand van oral history.
Daartoe moeten diepte interviews gehouden worden met kinderen en kleinkinderen van deze Kalkatiyas alsook met professionals die contact met hen hebben gehad. Te denken valt aan gewezen ambtenaren en artsen. Deze zullen de belangrijkste databronnen zijn. De Hindostaanse contractarbeiders werden Kalkatiyas genoemd naar de havenstad Calcutta -tegenwoordig Kolkata- vanwaar zij richting Suriname vertrokken. Het is van groot belang dat er zo spoedig mogelijk uitgebreid onderzoek plaatsvindt, omdat ook de kinderen en sommige kleinkinderen die herinneringen aan deze Kalkatiyas hebben, zich in de herfst van hun leven bevinden (3). Het is niet ondenkbaar dat binnen vijf tot tien jaar de meeste van de zogeheten tweede en derde generatie (wij rekenen Hindostaanse contractarbeiders tot de eerste generatie) niet meer in leven zullen zijn.
Van degenen die de contracttijd overleefden, de zogeheten survivors, werden de meesten succesvolle kolonisten.
Al in 1910 concludeerde een commissie, die de -toekomstige- kolonisatie van Suriname onderzocht het volgende:
"van de Aziatische rassen zijn het de Brits-Indiërs waarmede eene kolonisatie ware te beproeven. De ondervinding toch heeft geleerd dat zij, althans in materieele zin, uitstekende kolonisten zijn" (Rapport over kolonisatie 1910:63).
Gouverneur Staal (van 25 november 1916 tot 16 december 1920 gouverneur van Suriname) stelde in 1923:
"De Brits-Indiër plant intensief, hij benut hetzelfde stuk grond tijden achtereen; hij is wel en met voorliefde veehouder; hij vestigt zich bij voorkeur op een plaats, waar hij gelegenheid vindt voor afzet van melk en producten -waar dus handel te drijven is. Dat ligt in zijn aard: hij is zuinig en erop uit geld te verdienen, vooruit te komen" (Staal 1923:49).
De promovendus Verkade noteerde in haar proefschrift over blanke kolonisten ietwat gechargeerd in 1937:
"De Britisch-Indiërs zijn voortreffelijke kolonisten ....zij kennen vrijwel geen behoeften, slechts een drang tot vooruitgang, spaarzaamheid is het woord niet meer, zij zijn bepaald gierig....zij hebben een manie voor eigendom....Zij kennen ook de voordelen van de coöperatie en zijn, in tegenstelling met alle andere Surinaamsche bevolkingsgroepen (de Hollandse Boeren bij Paramaribo niet uitgezonderd) in staat tot samenwerking" (Verkade 1937:184).
Kortom: de Hindostaanse survivors bleken zeer ijverig en bestand tegen de welhaast moordende tropische hitte in Suriname. Ze bleken in staat de zware arbeid onder andere op de suiker en koffieplantages naar behoren te verrichten. Het werk dat ze deden was vergelijkbaar met slavenarbeid. Immers, voordat de Hindostaanse contractanten voet op Surinaamse bodem zetten werd ditzelfde werk door slaven gedaan.
4. Geschiedenis van Nakomelingen
Een fascinerende vraag is natuurlijk hoe het de nakomelingen van deze contractarbeiders in Suriname en in Nederland verging. Zoals eerder vermeld ging van de ruim 34.000 contractarbeiders ongeveer een derde (11.623) na de contractperiode terug naar Brits Indië. Wat er van deze terugkeerders en hun nakomelingen is terechtgekomen is eveneens een interessante vraag. Voor zover na te gaan is nog nauwelijks onderzoek hiernaar gedaan. Nadere studie (en onderzoek) is gewenst, zij het dat de herinneringen aan Suriname zullen zijn vervaagd. In samenwerking met de Universiteit van Allahabad zou deze studie kunnen worden uitgevoerd (4).
Het gros van de nakomelingen van deze Kalkatiyas, dat intussen na 138 jaar al een vijfde en zelfs zesde en zevende generatie telt, woont in Suriname en in Nederland.
Alvorens in te gaan op de vraag hoe het de nakomelingen van de Hindostaanse contractarbeiders in Suriname en in Nederland verging i.c. vergaat, is het zaak vast te stellen in hoeverre sprake is van een Hindostaanse i.c. etnische groep.
Met Hindostanen wordt bedoeld afstammeling van Hindostan. Oftewel, de term voor Brits-India in het Hindi. In het Engels geschreven als Hindustan. In Suriname en (later) ook in Nederland is deze term -‘Hindostanen'- in zwang geraakt om de afstammelingen van de Brits-Indische contractarbeiders te duiden. Tot 1927 werd voor deze groep de benaming Brits-Indiërs gehanteerd. Omdat ze in dat jaar van rechtswege Nederlands onderdaan werden raakte de term Hindostaan gaandeweg ingeburgerd. Soms wordt ‘Hindoestaan' (of ‘Hindustaan') gebruikt, maar deze term heeft de associatie met slechts een cultureel-religieuze groep, namelijk de Hindoes. ‘Hindostaan' is de aanduiding voor een etnische groep en omvat dus naast Hindoes, ook Moslims, Christenen en niet-gelovigen. Wij volgen de Nederlandse spelling en hanteren de term Hindostanen en niet Hindustanen (met een u in plaats van een o), zoals de Surinaamse spelling voorschrijft, omdat anders de associatie met uitsluitend Hindoes blijft bestaan.
Zowel in Suriname als in Nederland wordt bij de term ‘Surinamers' vrijwel altijd de nadere kwalificatie Hindostaans(e) toegevoegd. Of, er wordt gewoon ‘Hindosta(a)n(en)' als benaming gebruikt wanneer men (leden van) deze groep wil aanduiden[10]. Blijkbaar gaat men er stilzwijgend van uit dat de term Surinamer primair betrekking heeft op de Creoolse groep, terwijl de Hindostanen in Suriname de grootste bevolkingsgroep vormen (Choenni 2009). Ook in Nederland wordt de term ‘Surinamer' meestal geassocieerd met Creolen. Hindostanen worden als een aparte en veelal minder bekende en onzichtbare groep beschouwd (Choenni 2003, 2009). Na 138 jaar en meer in het bijzonder na bijna 100 jaar -in 1916 emigreerden de laatste Hindostaanse contractarbeiders naar Suriname- blijkt dat er nog steeds sprake is van een duidelijk identificeerbare groep. Een groot deel van de nakomelingen heeft zich niet vermengd met andere etnische groepen[11].
Hindostanen vormen een Etnische Groep
De invloedrijke socioloog Max Weber die het onderscheid tussen raciale en etnische identificatie maakte, definieerde etnische groepen als:
"those human groups that entertain a subjective belief in their common descent because of similarities of physical type or of customs or both, or because of memories of colonization and migration; this belief must be important for group formation; furthermore it does not matter whether an objective blood relationship exists" (Geciteerd in Banton 2007: 19-35).
Met betrekking tot de identiteit ‘Hindostaan zijn' gaat het om dezelfde afstamming en ‘ancestral land'. Men is herkenbaar vanwege Hindostaanse c.q. Indiase ‘fysieke' kenmerken. Bij veel Hindostanen in Suriname en in Nederland is er vooralsnog sprake van ‘raciale' continuïteit omdat zij zich niet hebben vermengd door interetnische huwelijken en liefdesrelaties. Bij de term ‘raciale' afkomst moet dus niet zozeer gedacht worden aan ‘blood relationship' maar aan fysieke kenmerken waardoor men wordt herkend als Hindostaan i.c. ‘Indian'. Bovendien deelt de meerderheid van de Hindostanen een gemeenschappelijke cultuur. In Suriname wordt bij volkstellingen de etnische afkomst geregistreerd[12].
Hindostanen in Nederland rekenden zich in 1996 grotendeels (95%) tot de groep Hindostanen. Dat bleek uit onderzoek (Martens en Verwey 1997:74)[13]. Een herhaling van dit onderzoek wees uit dat een aanzienlijk deel (93%) zich na tien jaar nog steeds bleef identificeren als Hindostaan (SCP/SIM 2006).
Er is dus sprake van een Hindostaanse identiteit: een gemeenschappelijke raciale afkomst en culturele identiteit op grond waarvan zij zich onderscheiden van anderen[14]. Daarom vormen de Hindostanen een etnische groep.
5. Het Etniciteitperspectief
Het spreken in termen van Hindostaanse groep impliceert dus dat er sprake is van een kenmerkende identiteit, namelijk het ‘Hindostaan zijn'. Etnische identiteit onderscheidt zich van andere sociale identiteiten door een gemeenschappelijke afstamming, geschiedenis en culturele erfenis -bijvoorbeeld taal en religie- die de leden van een etnische groep met elkaar delen. De kern van deze identiteit wordt dus gevormd door de etniciteit van een groep, namelijk hun ‘raciale' afkomst, de gemeenschappelijke afstamming en cultuur. De kern van etniciteit bestaat dus uit een gemeenschappelijke afstamming en een gedeelde oorsprong.
Etniciteit is het gevoel van eenheid en de verbondenheid tussen leden van een etnische groep op grond van een gemeenschappelijke afstamming, cultuur en geschiedenis (Bulmer 1996). Het is van ondergeschikt belang wanneer de afstamming al dan niet gedeeltelijk is verzonnen; het enige dat telt is of mensen het zelf geloven en als zodanig ervaren. Ook al zou sprake zijn van een etnische groep als een ingebeelde gemeenschap, als de leden ervan vinden dat zij tot deze gemeenschap behoren is dat een belangrijke bron van betekenisgeving aan hun leven (Anderson 1996).
Etniciteit heeft dus te maken met een al dan niet vermeende gemeenschappelijke oorsprong, afstamming en geschiedenis. Daarbij worden die afstamming en geschiedenis voortdurend opnieuw ingevuld, geïnterpreteerd en aangepast, afhankelijk van de omstandigheden. In deze zin is etniciteit dynamisch, veranderlijk en onderhevig aan sociale betekenisgeving. Maar het idee zelf, het gevoel van continuïteit met het verleden vormt de kern van etniciteit.
In multi-etnische samenlevingen waar de Hindostaanse diaspora een numeriek substantieel deel van uitmaakt zijn het imago en de identiteit van wezenlijk belang. Zo stelt Jayaram in een overzicht van de studies met betrekking tot de Indian diaspora over hun specifieke identiteit:
"In the literature on the subject are ....references to such expressions as ‘East Indians', ‘Girmitiyas', the ‘Asians', and the prefix ‘Indo' being attached to Indians forming nationality groups in a country. For example there are such hyphenated expressions as ‘Indo-Americans', ‘Indo-Canadians', ‘Indo-Guyanese', and ‘Indo-Trinidadian' " (Jayaram 2009: 407).
Antropologische benaderingen
Binnen de culturele antropologie zijn er drie benaderingen van etniciteit: de primordiale, de instrumentele en de constructivistische.
In de primordiale benadering wordt de etnische identificatie gebaseerd op primordiale (afstamming) banden van een groep of cultuur (Geertz 1963).
De instrumentele benadering beschouwt etniciteit als een product van politieke mythen die door culturele elites worden geschapen teneinde deze te gebruiken om aan de macht te komen en te blijven.
De constructivistische benadering accentueert de context en het dynamische aspect van etnische identiteit. Deze is vooral sociaal en historisch bepaald en niet zozeer vaststaand, zoals bij de primordiale benadering het geval is (Clifford 1997).
De literatuur over de Hindostaanse groep en de Indiase diaspora indiceert dat een combinatie van de primordiale en de constructivistische benadering van etniciteit de beste handvatten biedt om de Hindostaanse groep in Suriname en in Nederland te kunnen bestuderen. Hindostanen stemmen veelal etnisch en staan meestal etnische belangenbehartiging voor (Dew 1977, Choenni 1982, Dabydeen & Somaroo 1987, Eriksen 1992, Hempel 2005.)[15]. Daarom hanteer ik het etniciteitsperspectief bij de bestudering van de Hindostaanse groep in Suriname en in Nederland. Dit wekt de indruk als zou ik een essentialistische benadering hanteren, in die zin dat slechts een aspect wordt bestudeerd. Maar, het gebruik van de etnische lens is bewust omdat er nog maar weinig gegevens voorhanden zijn met betrekking tot de relevantie van het etnische aspect i.c. de Hindostaanse identiteit[16]. Zo ontbreken er basisgegevens, zoals het precieze aantal Hindostanen in Nederland alsook cijfermatige gegevens over hun maatschappelijke positie.
Uiteraard hebben individuele Hindostanen een meervoudige identiteit. Bijvoorbeeld: iemand is ook Nederlands of Surinaams en behoort tot de categorie vrouwen of mannen, jongeren of ouderen; academisch geschoolden of laag geletterden.
6. Integratie als Overkoepelend Concept
Om een beeld te krijgen van de wijze waarop Hindostanen zowel in Suriname als in Nederland zich hebben ontwikkeld is een overkoepelend concept nodig, waarbij zoveel mogelijk aspecten aan bod komen. Dit impliceert beschouwing van enerzijds de ontwikkeling van de sociaaleconomische positie en anderzijds de cultuur en het sociaal culturele leven. Tevens is de politieke incorporatie, in het bijzonder participatie in en identificatie met de ontvangende samenleving hierbij van belang.
De wijze waarop dit proces zich binnen de Hindostaanse groep heeft voltrokken kan inzicht bieden in de historie van Hindostanen in Suriname en Nederland. Het gaat om de vraag hoe men gaandeweg onderdeel werd van de ontvangende samenleving en hoe deze groep in beide maatschappijen functioneert. Om dit proces te kunnen beschrijven en hun bereikte positie in beeld te kunnen brengen zijn bestaande concepten als incorporatie (opname), inpassing en adaptatie (aanpassing) niet toereikend.
Integratie daarentegen is een overkoepelend concept. Integratie kan zowel op het inpassingsproces duiden als op de bereikte positie of situatie.
Integratie omschrijf ik als de mate waarin en de wijze waarop een van oorsprong immigrantengroep onderdeel wordt van een ontvangende samenleving.[17]
De mate waarin duidt op de bereikte positie en de wijze waarop heeft betrekking op de stijl, terwijl het onderdeel worden van de ontvangende samenleving het proces van inpassing betreft. Wij zullen de termen integratiestijl en integratieproces hanteren wanneer wij de laatste twee aspecten behandelen.
Uiteraard zijn er bezwaren tegen een breed concept. Echter, het brede concept van integratie is zeer bruikbaar om de ontwikkeling van een immigrantengroep te beschrijven. Ik doe dit in navolging van Vermeulen & Penninx (2000: 2-5) die, ondanks bezwaren het oude en brede concept integratie gebruikten bij de beschrijving van de ontwikkeling van zes etnische groepen in Nederland. Zij stellen:
"the term is preferable precisely because it covers a wider area and can function as an umbrella concept" (Vermeulen & Penninx 2000: 2-5).
Drie dimensies
Aan de hand van drie dimensies van integratie zal ik de ontwikkeling van de Hindostaanse groep bestuderen en beschrijven. Hierbij gaat het om:
- de sociaaleconomische dimensie;
- de culturele dimensie;
- de politieke dimensie [18].
Er is sprake van integratie als een gelijkwaardige positie of gelijkwaardigheid is bereikt vergeleken met relevante vergelijkingsgroepen (Penninx & Slijper 1999: 20).
Deze brede definitie van integratie spoort goed met de vier aspecten van (sociale) integratie die Esser onderscheidt (Esser 2000, Esser 2004). Acculturatie is te vergelijken met culturele integratie en positieverwerving met sociaaleconomische integratie. Esser onderscheidt ook nog de dimensies interactie en identificatie. Interactie (met de brede samenleving) schaar ik onder culturele integratie en identificatie reken ik tot de politieke dimensie van integratie.
Een complicatie hierbij is dat het concept integratie vaak wordt beperkt tot de culturele dimensie. Integratie impliceert dat de ontvangende samenleving en de immigranten tenminste elkaars cultuur respecteren en, als gevolg van toegenomen interactie en communicatie bepaalde elementen uit elkaars cultuur overnemen zonder dat alle culturele verschillen verdwijnen (Entzinger 1984:40,41)[19]. Het concept integratie wordt soms als politieke strijdterm gehanteerd waardoor het in bepaalde kringen controversieel is geworden. De auteur Jenkins beschreef het ideaal van integratie als: "not a flattening process of assimilation, but as equal opportunity accompanied by cultural diversity in an atmosphere of mutual tolerance" (geciteerd in: Vermeulen & Penninx 2000:2-3)[20].
Ik vat -zoals eerder gesteld- het concept integratie breder op en beperk mij dus niet tot de culturele dimensie. Twee andere dimensies van integratie zullen worden betrokken om de geschiedenis (het integratieproces) en de (bereikte) positie van de Hindostanen te beschrijven. Voor wat betreft de sociaaleconomische dimensie zijn de indicatoren: arbeidsmarktpositie, inkomen en opleidingsniveau. Als vergelijkingsgroep kunnen relevante etnische groepen fungeren.
Er is sprake van een succesvolle integratie wanneer de betrokken groep dezelfde sociaaleconomische positie heeft bereikt of op weg is deze positie te verwerven in relatie tot diens verblijf in de ontvangende samenleving.
Voor wat betreft de politieke dimensie is representatie in relevante instituties en sectoren, waarbij het bevolkingsaandeel als maatstaf wordt gehanteerd een belangrijke indicator. Ook participatie in en identificatie met de omringende samenleving gelden als indicatoren. In het kader van de politieke integratie wordt onderzocht waarom betreffende (etnische) groep zich in een bepaalde samenleving heeft gevestigd en hoe deze zich profileert in en verhoudt tot de omringende samenleving.
Bij de culturele dimensie wordt nagegaan in hoeverre er sprake is van het behoud van de eigen cultuur, (vorming van) een specifieke culturele infrastructuur, interactie en harmonie of (culturele) conflicten met de omringende samenleving.
Aan de hand van deze drie dimensies van integratie kan zowel het ontwikkelingsproces als de bereikte positie in een bepaalde periode worden beschreven. Zo kunnen we achterhalen welke integratiestijl betrekking heeft op de Hindostaanse groep.
7. Integratie Hindostani Stijl?
Nu wij beschikken over het classificatieschema om het integratieproces in beeld te kunnen brengen, zal ik een voorlopige balans opmaken van de stand van de integratie van Hindostanen in Nederland.
Een eerste vereiste daartoe is de precieze omvang van de Hindostaanse groep in Nederland. Dat was tot nu toe niet bekend, omdat in tegenstelling tot Suriname waar tijdens volkstellingen de etnische afkomst wordt geregistreerd aan de hand van zelfidentificatie, in Nederland geen sprake is van periodieke volkstellingen. Zelfidentificatie werd vooralsnog dus niet toegepast in Nederland. Maar vandaag heb ik een primeur!
Er is door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) -in samenwerking met mij- niet alleen op een verantwoorde wijze berekend wat de omvang van de verschillende Surinaamse bevolkingsgroepen is, nu kan hun positie ook op enkele terreinen geanalyseerd worden. Voor de berekening is een methode gebruikt waarbij 338.000 Surinamers zijn geclassificeerd naar bevolkingsgroep aan de hand van hun familienaam. Voor de technische kant en de statistische betrouwbaarheid van deze classificatiemethode verwijs ik u naar een artikel hierover dat bij het CBS kan worden opgevraagd (Oudhof & Harmsen 2011).
Op de peildatum, eind september 2008, was de omvang van de Hindostaanse groep in Nederland 150.610 personen. Er waren 71.410 Hindostaanse mannen en 79.200 vrouwen.
Tabel 1: Surinaamse bevolkingsgroepen in Nederland per september 2008[21]:
Groep |
Man |
Vrouw |
Totaal |
Hindostaans |
71.410 |
79.200 |
150.610 (44,5%) |
Creools |
62.530 |
68.970 |
131.500 (38,9%) |
Javaans |
10.280 |
11.440 |
21.720 (6,4%) |
Chinees |
5.400 |
5.850 |
11.250 (3,3%) |
Marrons |
5.110 |
5.710 |
10.820 (3,2%) |
Overig |
3.390 |
3.790 |
7.180 (2,1%) |
Onbekend |
2.850 |
2.330 |
5.180 (1,5%) |
Totaal |
160.950 |
177.300 |
338.250 (100%) |
Voor meer gedetailleerde cijfers verwijs ik naar het artikel van Ko Oudhof, Suzanne Loozen, Carel Harmsen en mij dat eind juni 2011 wordt gepubliceerd in de CBS-uitgave ‘Bevolkingstrends'.
Bij deze aantallen is de derde generatie Surinamers niet betrokken. Hierbij gaat het om kinderen van ouders die in Nederland zijn geboren. Het CBS rekent de derde generatie tot autochtonen. Per 1 januari 2009 waren er 26.800 derde generatie Surinamers (Nicolaas et. al, 2010). Naar schatting is meer dan 10.000 Hindostaans (44,5% van 26.800). Er zijn dus circa 10.000 Hindostanen die behoren tot de derde generatie. Al met al zijn er ruim 160.000 Hindostanen in Nederland. Dat komt neer op ongeveer 1% van de Nederlandse bevolking.
De samenstelling van de Surinaamse bevolking in de grote steden (en in Nederland) was als volgt:
Tabel 2: Samenstelling Surinaamse bevolkingsgroepen per september 2008 in %:
Groep |
A'dam |
R'dam |
Den Haag |
Utrecht |
Nederland |
Hindostaans |
26 |
49 |
77 |
50 |
45 |
Creools |
59 |
38 |
14 |
36 |
39 |
Javaans |
4 |
3 |
2 |
3 |
6 |
Chinees |
4 |
6 |
6 |
4 |
3 |
Marrons |
5 |
3 |
1 |
4 |
3 |
Overig |
2 |
2 |
1 |
2 |
2 |
Onbekend |
1 |
1 |
1 |
2 |
2 |
Totaal (x 1.000) |
68,7 |
52,1 |
46,2 |
7,6 |
338,2 |
Meer dan de helft van de Hindostanen woont in de provincie Zuid Holland. Van de Surinamers in Den Haag is meer dan drie kwart Hindostaans, in Rotterdam is dat de helft, in Amsterdam een kwart en in Utrecht de helft.
Sociaaleconomische Integratie
Regelmatig wordt beweerd dat Hindostanen wat betreft sociaaleconomische integratie succesvol zijn. Men vergelijkt hun positie blijkbaar met Turken en Marokkanen en vaak ook met Creolen. Het klopt dat Surinamers een betere positie hebben dan bijvoorbeeld Turken en Marokkanen. Maar dat Hindostanen een betere positie hadden dan bijvoorbeeld Creolen bleek tot nog toe niet uit de cijfers (van Niekerk 2000, Choenni 2003, Liem en Veld 2005). Wel bleek dat Hindostanen gaandeweg -en met name de tweede generatie- een betere positie hebben verworven.
Een eerste analyse van de CBS-gegevens van september 2008 wijst uit dat voor wat betreft opleidingsniveau Hindostanen van de tweede generatie relatief hoger geschoold zijn dan de tweede generatie Creolen.
Wij zien namelijk dat Hindostanen van 25 tot 35 jaar iets vaker een HBO/bachelor opleiding hebben dan Creolen, terwijl in de groep van 35 tot 45 jaar de verhouding juist andersom is. Wat betreft het wetenschappelijk onderwijs/master opleiding lijkt het alsof in de groep van 25 tot 35 jaar en in de groep van 35 tot 45 jaar de Hindostanen de Creolen voorbijstreven.
Ook wat betreft de arbeidsmarktpositie is er sprake van vooruitgang voor Hindostanen. Voor 60% van de Hindostaanse mannen van 15 tot en met 64 jaar is een baan als werknemer de belangrijkste bron van inkomsten. Daarnaast verdient 4,3% zijn brood hoofdzakelijk als zelfstandige. Bij Hindostaanse vrouwen zijn de percentages respectievelijk 57% en 1,6%.
Creoolse mannen in dezelfde leeftijdsgroep geven het volgende beeld: 58% heeft een betaalde baan buitenshuis en 3,6% is zelfstandig ondernemer; bij de Creoolse vrouwen is het percentage respectievelijk 58% en 2,2%.
Overigens moet worden vermeld dat de verschillen tussen beide groepen klein is.
Over de derde indicator -het inkomen- heb ik nog geen cijfers. Om een vergelijking te kunnen maken met autochtonen enerzijds en bijvoorbeeld met Turken en/of Marokkanen anderzijds is een diepgaande analyse nodig. Ik zal mij dan ook de komende tijd bezighouden met het verzamelen en analyseren van deze gegevens. Maar de voorlopige balans is dat Hindostanen in Nederland op sociaaleconomisch terrein succesvol lijken te integreren.
Culturele Integratie
Voor wat betreft de culturele integratie kunnen wij het volgende constateren.
Over het algemeen onderschrijven Hindostanen de basiswaarden en normen van westerse landen i.c. Nederland. Het gaat dan onder andere om: vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst i.c. geen geloofsdwang en de gelijkwaardigheid van man en vrouw (SIM 2006, Choenni 2008)[22]. Hun culturele waarden lijken niet in tegenspraak te zijn met de geldende (culturele) waarden in Nederland. Evenmin hun instelling om in harmonie met de omringende samenleving te leven. Er zijn dan ook nauwelijks culturele conflicten met de autochtone (Nederlandse) cultuur.
Vooral de Hindoes -ruim driekwart van de Hindostanen belijdt deze religie- stellen zich aanpassingsgericht op. Het motto is: ‘Jaisa des, waisa bhes' oftewel ‘Zo het land, zo de zeden'. Met andere woorden: ‘Pas je zoveel mogelijk aan'.
Tegelijkertijd trachten Hindostanen sommige culturele waarden die in de westerse cultuur zijn verwaterd te behouden. Het gaat dan om waarden als: de eer van en loyaliteit aan de familie, hiërarchie en machtsafstand, onzekerheidsvermijding en respect voor ouderen.
Hindostanen gaan geen conflicten aan met de Nederlandse samenleving, houden zich een beetje gedeisd en blijven mede daardoor relatief onzichtbaar. Het feit dat Hindoe scholen (zij presteren gemiddeld goed) vergeleken met Islamitische scholen zelden kritiek krijgen, bevestigt deze stelling (Roelsma-Somer 2008).
Hindostanen blijven ook sterk op de eigen groep gericht. Ter illustratie hieronder wat cijfers:
- Slechts 36% geeft aan in hun vrije tijd vaak contact te hebben met autochtonen;
- Ruim 17% heeft meer contact met autochtonen dan met de eigen etnische groep of met andere groepen;
- Zo'n 32% heeft meer contact met de eigen groep of met andere etnische groepen. Van de Hindostanen die lid zijn van een vereniging is bijna de helft (43%) actief in ‘etnische' verenigingen. Lid van voornamelijk autochtone verenigingen is 19% en de rest participeert in gemengde verenigingen (SCP/SIM 2006).
Bovenstaande cijfers tonen aan dat Hindostanen minder interactie hebben met de omringende samenleving (Choenni 2008). Grofweg kunnen we concluderen dat Hindostanen in Nederland op sommige terreinen succesvoller zijn dan op andere wanneer het hun culturele integratie betreft.
Politieke Integratie
Ten aanzien van politieke integratie kunnen we stellen dat Hindostanen veel minder succesvol zijn. Indien wij het bevolkingsaandeel van Hindostanen in Nederland als maatstaf hanteren dan is sprake van ondervertegenwoordiging in politieke instituties. Hun bevolkingsaandeel is landelijk 1%, maar momenteel is er slechts een lid van de Tweede Kamer van Hindostaanse afkomst. In de gemeente Den Haag is er wel sprake van enige representatie. Er is een Hindostaanse wethouder en enkele gemeenteraadsleden zijn van Hindostaanse komaf. Maar in invloedrijke Haagse organisaties ontbreken zij vrijwel geheel.
In de overige gemeenten met een concentratie van Hindostanen, afgezien van de fractievoorzitter van de PvdA in de gemeente Rotterdam, en op provinciaal niveau is zelden een Hindostaan aan te wijzen. In besturen van politieke partijen ontbreken Hindostanen vrijwel geheel. Evenals in besturen van vakbonden en maatschappelijke instellingen, zoals onderwijs, woningcorporaties en adviesorganen. Maar het plaatje is niet helemaal somber want her en der is er wel eens een Hindostaanse vakbondbestuurder of onderwijsbestuurder te ontwaren. De politieke participatie gemeten aan het opkomstpercentage tijdens verkiezingen is lager dan onder autochtonen en bijvoorbeeld onder Turken (Forum 2010).[23]
Hindostanen zijn nauwelijks gerepresenteerd in de huidige zichtbare beroepen, waardoor zij als groep vrij onbekend en onzichtbaar zijn vergeleken met bijvoorbeeld Creolen. In de media-, sport-, amusement- , kunst- en cultuursector zijn Hindostanen vrijwel afwezig, terwijl zij goed vertegenwoordigd zijn in de medische en juridische sector.
De identificatie met en oriëntatie op India is sterk. Deze low profile strategie, namelijk niet op de voorgrond treden en in harmonie met de omringende samenleving leven, draagt ertoe bij dat de zichtbaarheid van Hindostanen vrij gering is. Zij kunnen als "stille" immigranten worden beschouwd.
Een relatief succesvolle sociaaleconomische integratie en op onderdelen succesvolle culturele integratie gecombineerd met een minder succesvolle politieke integratie duid ik aan als ‘Integratie Hindostani Stijl'. De Integratie Hindostani Stijl is echter een werkhypothese. Ik hoop in samenwerking met het CBS volgend jaar een studie te publiceren om vervolgens vast te stellen of er sprake is van een Integratie Hindostani Stijl in Nederland (5).
Integratie Hindostani Stijl in Suriname?
Het patroon van Integratie Hindostani Stijl lijkt ook van toepassing te zijn op de integratie van Hindostanen in Suriname. Ofschoon over Hindostanen in Suriname naast demografische gegevens veel minder betrouwbare cijfers beschikbaar zijn betreffende hun positie, is uit de beschikbare literatuur het volgende op te maken: Hindostanen zijn de meest welvarende groep in Suriname. Zij hebben een gemiddeld hoger opleidingsniveau en beschikken over een gemiddeld hoger inkomen dan andere groepen. De werkloosheid onder Hindostanen schijnt lager te liggen dan onder andere groepen. Uit de gegevens van de Anton de Kom Universiteit blijkt dat Hindostanen, uitgaande van een dalend aandeel in de bevolking van 38% in 1973 tot 27% in 2003/2004- evenredig of meer dan evenredig waren vertegenwoordigd onder de afgestudeerden.
Tussen 1973 en 1997 was 39% van de afgestudeerde artsen, 42% van de afgestudeerde sociale wetenschappers, 34% van de licentiaten en 39% van de bachelors in de technische richting van Hindostaanse origine.
Tussen 1986-1996 was gemiddeld 34% van het aantal ingeschrevenen op de lerarenopleiding van Hindostaanse afkomst.
Het aandeel Hindostaanse geslaagden op de opleiding voor de derde rang was 31% in de periode 1985-1997 (Badal 2000:10-13).
In 2002 was het percentage Hindostaanse afgestudeerde juristen 34% en economisten 58%.
Een jaar later, namelijk in 2003 waren de cijfers respectievelijk 47% en 36% (Hasnoe 2004:5).[24]
Er lijkt dus sprake te zijn van een succesvolle sociaaleconomische integratie. Wat betreft culturele integratie zijn Hindostanen ‘succesvol' in de zin dat er een aparte en bloeiende culturele infrastructuur is en er zelden culturele conflicten zijn. Men leeft in relatieve harmonie met de overige bevolkingsgroepen. Het is veelzeggend dat Hindostanen in Suriname net als in Nederland onvoldoende zijn gerepresenteerd in zichtbare beroepen. In de media, sport, amusement- , kunst- en cultuursector figureren Hindostanen slechts marginaal. In de nationale etikettering van Suriname zien we vooral Creolen. De identificatie met en oriëntatie op India is ook in Suriname sterk. Hindostanen schijnen zich veelal met de eigen groep bezig te houden.
Met betrekking tot politieke integratie in Suriname zijn Hindostanen minder succesvol. Vooralsnog heeft Suriname slechts in korte tussenpozen een Hindostaanse President gehad. In de huidige regering hebben weinig Hindostaanse ministers zitting. De komende jaren hoop ik de ontwikkeling van dit bijzondere patroon in Suriname te beschrijven en te verklaren (6).
8. Verklaring Bijzondere Stijl van Integratie
Een wezenlijke vraag is hoe deze bijzondere integratiestijl i.c. de Integratie Hindostani Stijl kan worden verklaard.
Om de Integratie Hindostani Stijl te kunnen verklaren moeten wij zicht hebben op enerzijds de factoren die betrekking hebben op de ontvangende samenleving, de zogeheten omgevingsfactoren; en anderzijds de factoren die de Hindostaanse groep zelf betreffen, namelijk de groepsfactoren.
Uit een literatuurverkenning naar het integratieproces van Hindostanen in Suriname en Nederland blijkt dat de volgende drie omgevingsfactoren van grote invloed zijn: de kansenstructuur (waaronder de arbeidsmarkt), het overheidsbeleid en de mate van discriminatie i.c. acceptatie.
Als groepsfactoren kunnen worden getraceerd: het ethos van de Hindostaanse groep, de cultural heritage en de etnische identiteit. Dat niet uitsluitend groepsfactoren maar ook de kansenstructuur de integratie van Hindostanen verklaart blijkt uit het feit dat de kansenstructuur in India toentertijd de nodige beperkingen met zich meebracht. Er was nauwelijks landbouwgrond beschikbaar voor bewerking ten eigen bate. Grote groepen burgers die in deze sector wilden werken moesten dit in dienst van anderen doen. Bovendien waren er voor (met name) Hindoes nog extra beperkingen die voortvloeiden uit het kastensysteem.
De geschiedenis i.c. beschrijving van het integratieproces van Hindostanen in Suriname beslaat vooralsnog slechts een paragraaf in publicaties over de historie van het land. Daarnaast zijn er veel witte vlekken betreffende de geschiedschrijving van deze groep. Met betrekking tot identiteitsontwikkeling en gemeenschapsvorming bijvoorbeeld. Ik zal binnenkort samen met GhaRietje Choenni een studie publiceren over de identiteitsontwikkeling en gemeenschapvorming van Hindostanen in de periode 1920-1960. Met deze studie wordt alvast een deel van de hiaten in de Hindostaanse geschiedschrijving opgevuld (7).
Verklaringsmodel
Het verklaringsmodel van de Integratie Hindostani Stijl ziet er schematisch als volgt uit:
Het Overheidsbeleid in Suriname
Van oorsprong immigrantengroepen hebben vooral in de vestigingsfase intensief te maken met bemoeienis van overheden. De Nederlandse regering heeft niet alleen de emigratie van Hindostaanse contractarbeiders naar Suriname mogelijk gemaakt, zij heeft na de contractperiode ook een specifiek beleid gevoerd ten aanzien van deze groep. Sommige gouverneurs van Suriname -zoals Kielstra- hebben in tegenstelling tot de heersende ideologie van de lokale politieke elite, die een assimilatiebeleid voorstond, een beleid gevoerd om zoveel mogelijk de cultuur van de Hindostanen te behouden (Speckmann 1965). Niet zozeer vanuit politiek-ethische overwegingen, maar omdat men meende dat door het behoud van de eigen cultuur en oriëntatie op de landbouw, Suriname kon blijven profiteren van de Hindostaanse arbeidskracht. Op hun beurt konden Hindostanen in Suriname een gemeenschap vormen dankzij deze politiek. Dit, in tegenstelling tot sommige landen in de regio. Zo zijn de Hindostaanse groepen in Jamaica en de Franse koloniën, waar een assimilatiebeleid door de toenmalige koloniale overheid werd gevoerd, grotendeels geassimileerd.
Het beleid van de koloniale overheid was eveneens van belang voor de integratie van Hindostanen. Culturele kenmerken, zoals ijver en soberheid hebben ertoe bijgedragen dat zij later ook goede ‘kolonisten' werden (De Klerk 1941:109). Hindostaanse (groeps)kenmerken, zoals arbeidsethos en spaarzin werden geroemd. J. Kielstra die van 1933 tot 1944 gouverneur van Suriname was, vond zelfs dat Hindostanen niet in dezelfde regio moesten wonen als Creolen omdat zij door hen in ‘negatieve zin zouden worden beïnvloed'. Creolen werd verweten dat zij minder ijverig waren en geen oriëntatie hadden op de landbouw (Van Lier 1978).
Hindostanen hebben goed gebruik gemaakt van de geboden kansen om hun cultuur te behouden. Sterker nog: vaak beschouwden Hindostanen de Nederlandse regering en de gouverneurs als hun beschermer tegenover de druk van de lokale bestuurlijke elite die een assimilatiebeleid voorstond (Van Lier 1978, Buddingh 1995, Ramsoedh 1990, Gobardhan 2001, Schalkwijk 2010). Nader moet worden onderzocht hoe dit proces precies in zijn werk is gegaan (8).
Gaandeweg veranderden de tijden. Weliswaar langzaam, maar des te zeker. Voorafgaand aan de onafhankelijkheid van Suriname (1975) deden Hindostaanse voormannen tevergeefs een beroep op de toenmalige Nederlandse regering om de naderende onafhankelijkheid van Suriname af te wenden. Men vreesde een Creoolse overheersing. Toen dit niets uithaalde koos een grote groep Hindostanen voor emigratie naar Nederland (Dew 1977).
In Nederland was vanaf de jaren zeventig tot ongeveer 1990 het integratiebeleid gebaseerd op het principe ‘integratie met behoud van eigen identiteit'. Er waren ruimschoots voorzieningen en financiële middelen voorhanden om een eigen culturele infrastructuur op te tuigen. De Hindostaanse groep heeft in dit opzicht gebruik gemaakt van de geboden kansen om zich te kunnen wortelen in deze samenleving. Het ethos en de behoefte om de cultural heritage en eigen identiteit te behouden leidde tot een groot aantal Hindostaanse organisaties (Bloemberg 1995, Van Heelsum 2002). Hoewel het na 1990 veel lastiger werd om de eigen culturele voorzieningen in stand te houden, bleef een infrastructuur niettemin overeind. Zo kunnen de Hindoes bijvoorbeeld beschikken over een radio en televisie omroep (OHM) en een aantal scholen in de Randstad.
De Kansenstructuur
In Suriname kregen de contractarbeiders die zich na hun contract als ‘kolonist' vestigden een stuk land en 100 gulden premie. Met dit geld en hun eigen spaargeld hebben zij vaak onder bijzonder moeilijke omstandigheden een bestaan in de landbouw opgebouwd. Gaandeweg namen een aantal nakomelingen een deel van de handel over, terwijl anderen vooraanstaande posities verworven in bijna alle sectoren van de Surinaamse samenleving. Het volgen van middelbaar en hoger onderwijs was de sleutel tot succes in de openbare sector (en de daaraan gelieerde sectoren). Hindostanen werden in de tweede helft van de vorige eeuw (vanaf midden jaren zestig) de grootste bevolkingsgroep in Suriname en later ook de meest welvarende bevolkingsgroep. Na de massale emigratie in de jaren zeventig, verwierven Hindostanen gaandeweg ook in Nederland een goede sociaaleconomische positie.
Mate van Discriminatie
Een belangrijke factor die doorgaans van invloed is op het integratieproces van immigrantengroepen is de mate van discriminatie die zij ondervinden in de ontvangende samenleving. In Suriname werd van meet af aan veelal neergekeken op Hindostanen. Zij waren immers bereid gevonden het werk te verrichten die de voormalige slaven verafschuwden. Zij werden neerbuigend ‘koelies' genoemd en kampten met discriminatie in de kolonie. Hindostanen hadden last van non-acceptatie en zelfs van intimidatie. Bepaalde beroepssectoren, zoals de goudwinning en de lucratieve balata-industrie waren voor hen verboden terrein. Niettemin slaagde de groep in de (klein)landbouw, in de handel en later in de meeste sectoren die het openbare leven betreffen. Blijkbaar had discriminatie minder vat op de mobiliteit van de Hindostanen in de Surinaamse samenleving.
Ook in Nederland zijn Hindostanen geconfronteerd met vooroordeel en discriminatie. Velen hebben zich vrij snel gedistantieerd van het negatieve imago dat Surinamers in jaren zeventig en tachtig hadden als zijnde lui, werkschuw en profiteurs van uitkeringen. Meer dan eens deed menigeen zich voor als Indiër en zelfs als Indische Nederlander. Of er werd direct duidelijk gemaakt dat de persoon in kwestie anders was en niet voldeed aan het beeld en het vooroordeel dat toen bestond ten aanzien van Surinamers. Hindostanen schijnen in Nederland minder last te hebben van discriminatie. Over het algemeen lijken ze de belemmeringen gemakkelijker te overwinnen om hogerop te kunnen komen (Choenni 1995).
Ethos
Het feit dat Hindostanen zowel in Suriname als in Nederland als groep succesvol werden, ondanks de ondervonden discriminatie, hangt samen met een aantal bijzondere groepsfactoren.
Een belangrijk groepskenmerk is het ethos. Ethos kan worden omschreven als de leidende principes en idealen die een gemeenschap karakteriseren. Het ethos van een groep refereert aan de ‘spirit' die de idealen en gewoonten vorm geeft.[25]
Aan de Hindostaanse groep in Suriname werd na de contracttijd een bepaald ethos toegeschreven dat neerkomt op sterke arbeidszin, soberheid, spaarzaamheid, een drang om vooruit te komen (ook bekend als frontier mentality) en gerichtheid op verwerving van materiële welvaart. Maar ook bescheidenheid en leven in harmonie met de omringende omgeving waren principes die Hindostanen naleefden.
Junker verwoordde bepaalde aspecten van het Hindostaanse ethos in 1923, in de gebruikelijke bewoordingen uit die tijd, als volgt:
"Van al de aangevoerde immigranten hebben de Britsch Indiërs voor het economische leven van Suriname de grootste beteekenis verkregen. De meesten zijn na afloop van hun contract-tijd kolonisten geworden. Met hun sterk uitgesproken ras-aanleg voor landbouw en veeteelt, hun minimun aan behoeften, gepaard gaande met ongekende zuinigheid en zin voor sparen, hebben bijna alle Britsch Indiërs het tot bezit gebracht. Groote plantages, geheele stadsgedeelten van Paramaribo, uitgestrekte rijstvelden en weilanden zijn hun eigendom geworden" (Junker 1923: 427).
Als voorbeeld van het Hindostaanse ethos kan de relatief snelle mobiliteit onder Hindostanen in Nederland gelden. Oostindie (2010) stelt dat Surinamers in Nederland konden profiteren van een postkoloniale bonus, zoals de beheersing van de Nederlandse taal. Aangetekend moet worden dat dit niet geldt voor alle Surinamers. Veel Hindostanen, die afkomstig waren uit de districten, beheersten de Nederlandse taal in onvoldoende mate omdat ze een vrij lage opleiding hadden genoten. Niettemin hebben hun kinderen evenals in Suriname, mede dankzij het Hindostaanse ethos, relatief snel een hogere opleiding gerealiseerd. Ze werden onder andere arts, jurist, notaris en bedrijfseconoom.
Cultural Heritage
Het Hindostaanse ethos is natuurlijk verbonden met een cultural heritage die zijn oorsprong heeft in India. Cultural heritage is meer dan ‘culturele erfenis' of ‘cultureel erfgoed'. Cultural heritage is de kern waarop de Hindostaanse cultuur is gebaseerd. De cultural heritage is afgeleid van de eeuwenoude Indiase cultuur en beschaving. Schrijvend over de rol van de Indiase beschaving en de invloed daarvan op de Indian diaspora stelt Jain (1998:346):
"The point of origin for the Indian diaspora has been the Indian civilisation ....a civilisation like India cannot be said to lack a common will.... The longue durée of civilisation distinguishes it from the shorttime-span of the settlement societies."
Frappant is dan ook te merken dat de oude (mythologische) verhalen, historische figuren en religieuze voorstellingen in Suriname en zeker ook bij de oudere generatie Hindostanen in Nederland nog steeds betekenis heeft. Bovendien zijn ze vaak ‘leidend' om dagelijkse problemen en hindernissen het hoofd te bieden en teleurstellingen te verwerken. Verhalen over het ‘goddelijke' en ideale echtpaar Rama en Sita of het ideale liefdespaar Radha en Krishna fungeren als morele ankers en legitimeren het eigen handelen. Deze ‘spirituele personages' worden in talloze liederen bezongen.
Indiase films, muziek en theater zijn doordrongen van morele boodschappen die door brede lagen van de Hindostaanse groep worden nageleefd, ongeacht hun religieuze overtuiging. De Indiase filmcultuur was en is als het ware de culturele lifeline voor het behoud van de cultural heritage. Opmerkelijk genoeg spelen Indiase Moslims een belangrijke rol in deze filmcultuur. Zij spelen bijvoorbeeld ook rollen van mythologische Hindoe figuren of ‘godheden'. Omgekeerd bezingen Hindoes Allah in hun liederen. Kortom: het gaat hierbij niet alleen om een Hindoe cultuur, maar een breed palet van de Indiase cultuur dat zowel door Hindoes als Moslims wordt beleden.
De cultural heritage biedt Hindostanen een omvangrijk (cultureel) repertoire en een sterke culturele identiteit. Ethos en cultural heritage vormen als het ware de kern van de Hindostaanse cultuur die men zo veel mogelijk, ook in een nieuwe samenleving, wil behouden[26].
Etnische Identiteit
Wij hebben al eerder gesteld dat Hindostanen een etnische groep vormen vanwege een bijzondere cultuur en sterke wortels. Een etnische groep betekent voor haar leden de mogelijkheid van onderlinge affectieve relaties en het ontlenen van een etnische identiteit. De identificatie met India en de Indiase cultuur i.c. Hindostaanse cultuur is van oudsher sterk aanwezig[27]. Hindostanen hebben een sterke etnische identiteit die tegelijkertijd dienst doet als groepsbindende factor. De primordiale sentimenten en kenmerken zijn hierbij wezenlijk (Geertz 1973). Niet alleen behoort men tot een oude beschaving, maar men ontleent vooral zijn identiteit aan een unieke en grote beschaving.
Barth (1969) wijst er op dat de etnische identiteit een middel is om grenzen met andere groepen te trekken en zich te onderscheiden .... ‘and not the "cultural stuff that encloses it" ' (geciteerd in Sollars, 1996, p. xxii). Maar in het geval van Hindostanen gaat het juist wel om het afbakenen van etnische grenzen van ‘wij en zij' èn eveneens om de "cultural stuff that encloses it".
De gemeenschappelijke cultuur en link met de oude beschaving is een essentieel onderdeel van de identiteit i.c. etnische identificatie van Aziatische groepen zoals Chinezen en Hindostanen i.c. Indiërs in de diaspora. Daarnaast is er sprake van normatieve en emotionele identificatie. Wij zijn ons ervan bewust dat het begrip etnische identiteit niet onomstreden is in de wetenschap. Hieromtrent is veel discussie gaande[28]. Desondanks hanteren wij vooralsnog dit concept bij het beschrijven van deze groep. Bij normatieve identificatie gaat het om een referentiekader en om normen die ordening en houvast bieden. De emotionele identificatie heeft betrekking op de mate waarin de leden zich ook in emotionele zin met een groep of gemeenschap verbonden voelen (WRR 2007: 32,33). Het gaat dan om loyaliteit, trots en solidariteit. In dit verband betreft het specifiek de identificatie met de Hindostaanse groep, de Indiase diaspora en India. Deze identificatie overstijgt het individuele micro niveau. Ook sommige organisaties richten hun blik op het etnische aspect vanwege de emotionele identificatie. Illustratief is bijvoorbeeld het gegeven dat de Hindostaanse organisatie ‘Seva Network Netherlands' grotendeels ontwikkelingsprojecten in India steunt. In Suriname en Guyana geeft zij ondersteuning aan projecten die zich voornamelijk richten op de Hindostaanse groep.
Wisselwerking tussen Omgevingsfactoren en Groepsfactoren
Er is duidelijk sprake van een wisselwerking tussen omgevingsfactoren en groepsfactoren bij het integratieproces van Hindostanen. Het (arbeids)ethos van de Hindostaanse contractarbeiders is een belangrijke driving force geweest om de immigratie van deze groep (naar Suriname) in gang te zetten (De Klerk 1953). Dankzij het Hindostaanse ethos, de cultural heritage en de etnische identiteit enerzijds, en het vigerende overheidsbeleid en de kansenstructuur anderzijds, konden Hindostanen op een bijzondere en grotendeels succesvolle wijze integreren in de ontvangende samenleving.
Zoals eerder vermeld bleken in Suriname vooral Nederlandse bestuurders, zoals bepaalde gouverneurs een positief imago van Hindostanen en de Hindostaanse cultuur te hebben. Het beleid om de Hindostaanse groep in Suriname apart te houden en de praktijk van ‘integratie met behoud van eigen identiteit' in Nederland werd door de Hindostaanse groep omarmd. Een eigen infrastructuur werkte mee aan het succes van het integratieproces (De Klerk 1953, Thakur 1989, Ramsoedh 1990, Bloemberg 1995, Van Heelsum 2002, Choenni 2004, Bosma 2009).
Wat betreft de mate van discriminatie en (non)acceptatie heeft zich in Suriname een bijzondere ontwikkeling voltrokken. De ondervonden discriminatie (koelie, vreemdeling, tweederangsburger) leidde tot onderlinge loyaliteit en vergroting van de etnische identiteit onder de Hindostaanse groep. Men kon terugvallen op de cultural heritage en daar trots aan ontlenen. Het Hindostaanse ethos had tot gevolg dat men deze belemmeringen overwon en gaandeweg succesvol werd.
Ook in Nederland lijkt de ondervonden discriminatie minder vat te hebben op de Hindostaanse groep vanwege de bijzondere groepskenmerken. In een intensieve studie onder Hindostaanse en Creoolse dienstplichtigen heb ik geconstateerd dat de cultural heritage een cultureel repertoire en ruggengraat biedt om op terug te vallen. Meer in het bijzonder: het kunnen terugvallen op de Hindostaanse cultuur, die gelieerd is aan de oude beschaving van India, verhoogt het incasseringsvermogen. Daarnaast bleek dat Hindostaanse dienstplichtigen minder discriminatie ondervonden dan Creoolse dienstplichtigen vanwege de beelden die over deze groepen bestaan. Hindostaanse dienstplichtigen werden geassocieerd met India en dat land heeft een positief imago (Choenni 1995).
De Hindostaanse groepskenmerken gecombineerd met omgevingsfactoren kunnen een verklaring bieden voor de Integratie Hindostani Stijl.
De theorie van mixed embeddedness van Kloosterman & Rath (2001), die het succes van immigrantenondernemers in Nederland tracht te verklaren, is slechts ten dele bruikbaar daar waar het de wisselwerking tussen kansenstructuur en groepsfactoren betreft. De auteurs verwaarlozen namelijk de historische dimensie en de rol van ‘human agency' . Hierdoor kunnen zij het verschil in succes tussen verschillende etnische groepen niet verklaren[29].
Met betrekking tot de instandhouding van Hindostaanse groepskenmerken moet echter een belangrijk gegeven in ogenschouw worden genomen.
Dat is de grote bevolkingsaanwas onder de Hindostaanse groep in Suriname tot de jaren zeventig. Tussen 1922 (het einde van de uitvoering van de Hindostaanse contractarbeid) en 1970 (opkomst van de Hindostaanse emigratie naar Nederland) nam de Hindostaanse bevolking toe van 26.084 tot 142.049 personen: een vervijfvoudiging in 50 jaar (Lamur 1973).
Deze grote bevolkingaanwas heeft ook de voorwaarden geschapen om de Hindostaanse cultuur door te geven en de etnische identiteit te behouden. Men kon binnen de groep huwen zonder het risico van inteelt. De vraag welke factoren hebben bijgedragen tot deze grote bevolkingsaanwas noopt tot nader onderzoek (9). Was er sprake van een bepaalde vorm van selectie? Een ding is zeker: Hindostanen zijn nakomelingen van een survivors groep, omdat 16 % (bijna 5.500) is bezweken tijdens de contracttijd (Bhagwanbali 2010).
9. Sterke Identificatie met Indian Diaspora?
Ten tijde van de aanvang van de Hindostaanse contractarbeid naar Suriname was India een Britse kolonie. In de eerst helft van de 20ste eeuw woedde in Brits India de onafhankelijkheidstrijd onder leiding van Mahatma Gandhi. In de tweede helft van de 20ste eeuw werd het onafhankelijke India weliswaar de grootste democratie ter wereld, maar economisch presteerde het land slecht. In de 21ste eeuw echter zien wij de snelle opkomst van India als economische macht. Daarnaast laat India zijn invloed als culturele macht duidelijk gelden richting de ‘Indian diaspora'. Deze ontwikkeling heeft natuurlijk zijn weerslag op Hindostanen in Nederland en Suriname. Niet in de laatste plaats op jongeren, met name de tweede generatie Hindostanen in Nederland. Vooral de invloed van het digitale India en Bollywood (een verzamelterm voor de hedendaagse commerciële film, dans en muziek industrie uit Mumbai) nam de laatste jaren toe, dankzij de ontwikkeling van transport -en ICT mogelijkheden zoals satelliettelevisie en internet.
Maar niet alleen de geneugten van de Indiase media nemen in de 21e eeuw een hoge vlucht, ook de activiteiten van de Indiase regering gericht op de Hindostaanse gemeenschap in de Indian diaspora werpen vruchten af.[30]
Uiteraard is er sprake van een grote diversiteit aan identiteiten en identificaties binnen de Indian diaspora, maar de gemeenschappelijke afstamming en cultuur is een erkende en herkenbare identificatie met India en de Indiase ‘roots' (Hannerz 1992, 1996, Appadurai 1996, Jain 1998, Vertovec & Cohen 1999, Vertovec 1997, 2000, High level Committee 2001, Gowricharn 2004, Jayaram 2009).
Was het zo dat men vroeger kon refereren aan het roemruchte verleden van het ‘oude' India en de (duizenden jaren oude) Vedische beschaving, in de 21ste eeuw is het ‘nieuwe' India als opkomende grootmacht een referentiepunt. De grootse Indiase cultuur blijft voor velen buiten India een bron van identificatie.
Het is denkbaar dat toekomstige ontwikkelingen door de mondialisering en voortschrijdende communicatie zowel in India als in de Indian diaspora tot wederzijdse beïnvloeding zullen leiden. De etnische identiteit van Hindostanen kan hierdoor worden versterkt. Temeer daar nu reeds delen van het Indiase cultuurgoed de mondiale mainstream culture dicht benaderen. In dit verband is de opvatting van Stuart Hall (1991:225) over etnische identiteit van belang. Hij beschouwt etnische identiteit als kneedbaar (‘a malleable construct') als gevolg van het proces van zowel het zijn (‘being') als het worden (‘becoming').
De Hindostaanse i.c. Indiase cultuur wordt in de woorden van Ulf Hannerz een ‘contemporary complex culture':
"These are cultures in the making, there is culture-building going on; the processual point of view keeps time in the picture" (Hannerz 1992:38).
In hoeverre zich een transnationale identiteit ontwikkelt die geduid kan worden als de Global Indian is een belangwekkende vraag.
De invloed van het ‘nieuwe India' op de identificatie en daarmee ook op de identiteit van Hindostanen, in het bijzonder op de jongere generatie conform het concept ‘the global Indian' verdient nadere studie en onderzoek (10).
10.Vergelijking met de Indian Diaspora in andere landen
Het is ook nuttig te onderzoeken in hoeverre de Integratie Hindostani Stijl overeenkomt met het integratieproces van Hindostanen in andere landen waar Hindostaanse contractarbeiders in de 19e en 20e eeuw terechtkwamen. Of zelfs breder: in landen waar een van oorsprong Indiase bevolking is gevestigd. Een verder liggende vraag is in hoeverre de bijzondere integratiestijl onder Hindostanen van toepassing is op andere etnische groepen in Nederland en in Suriname.
Het integratieproces van de Hindostaanse i.c. Indiase diaspora in de verschillende landen zou van elkaar kunnen verschillen. Dit is afhankelijk van verschillende factoren.[31] Hieronder zetten wij enkele (mogelijke) factoren op een rij:
- De omvang van de diasporagemeenschap ten opzichte van de omringende samenleving. In Jamaica, maar ook de kleinere Caribische eilanden als St.Vincent en Grenada was het percentage Hindostanen veel minder dan 10% van de totale bevolking. Waarschijnlijk is dit een van de redenen dat deze gemeenschappen bijna volledig opgingen in de brede samenleving. Wanneer de Hindostaanse diaspora ruim meer dan de helft van de bevolking omvat, zoals in Mauritius dan is de kans groot dat de Hindostaanse gemeenschap een dominante positie verwerft;
- De sociaaleconomische achtergrond van de geëmigreerde Hindostanen. De Indiase diaspora in bijvoorbeeld Engeland, de Verenigde Staten en Canada bestaat grotendeels uit hoger geschoolde migranten en hun nakomelingen, terwijl de contractarbeiders die zich in de voormalige koloniën vestigden, uit verschillende lagen i.c. kasten afkomstig waren en een aanzienlijk deel uit ongeschoolden en laag geletterden bestond;
- In Suriname en -tot eind vorige eeuw- in Nederland heeft de overheid ruimte geboden voor behoud en ontwikkeling van de eigen cultuur, terwijl in de Engelse koloniën zoals Trinidad en Guyana grote druk werd uitgeoefend tot assimilatie in de brede samenleving;
- De mate waarin een expliciet assimilatiebeleid wordt gevoerd, zoals in de Franse koloniën Guadeloupe en Martinique, waar de Hindostaanse gemeenschap vrijwel geheel opging in de dominante groep[32];
- De reactie en wijze van acceptatie van de (gezeten) bevolking. In Fiji en Guyana was (en is) er meer weerstand tegenover Hindostanen dan in Trinidad of Suriname.
Naast deze verschillen zijn er natuurlijk ook overeenkomsten tussen de Hindostaanse i.c. Indiase diaspora gemeenschappen. Gedacht kan worden aan het behoud van de Hindostaanse cultuur door de opbouw van eigen instituties, zoals mandirs (Hindoe tempels) en moskeeën, verenigingen van diverse pluimage, scholen en institutionalisering van huwelijkspraktijken. Het ethos van de Hindostaanse groep, het behoud van de waarden en normen, religieuze praktijken gebaseerd op de Indiase cultuur (cultural heritage), maar ook sociale problemen waaronder een relatief hoog aantal (al dan niet geslaagde) suïcidepogingen zijn in meer of mindere mate te traceren als gemeenschappelijke patronen (zie Bhugra 2002, Choenni 2009). Dit is ook een interessant studieveld. In eerste instantie zal het beschrijven en verklaren van het integratieproces van Hindostanen in Nederland en in Suriname het belangrijkste studieveld zijn van de Lalla Rookh leerstoel.
11. Dankwoord
De Integratie Hindostani Stijl indiceert dat integratie met behoud van eigen cultuur of identiteit geen tegenstelling hoeft te zijn. Immigrantengroepen kunnen in structurele zin succesvol integreren maar tegelijkertijd hun cultuur behouden en in harmonie met de omringende samenleving leven. De multiculturele kramp waarin Nederland en vooral het integratiebeleid thans verkeert, is teveel gebaseerd op waarden die met elkaar op gespannen voet lijken te staan. De Hindostaanse casus leert dat waarden elkaar kunnen aanvullen en etnische groepen in harmonie en met wederzijds respect met elkaar kunnen leven. Het bestuderen van de Hindostaanse integratie en deze voor het voetlicht brengen heeft dan ook een maatschappelijke functie. Wellicht kan de Hindostaanse integratie tot op zekere hoogte laten zien dat integratie van immigrantengroepen in Nederland succesvol kan zijn.
Het siert de Vrije Universiteit dat zij in weerwil van de huidige multiculturele kramp de culturele diversiteit koestert. Zij biedt deze leerstoel domicilie en maakt het dus mogelijk dat integratieprocessen worden bestudeerd vanuit het etniciteitperspectief. Velen hebben zich ingezet voor de totstandkoming van deze leerstoel en mij ondersteund en geadviseerd. Mijn dank daarvoor. Hierbij wil ik enkelen bij naam en toenaam noemen.
Prof. Douwe Yntema en prof. Koen Goudriaan van de Vrije Universiteit, prof. emeritus Hans van Amersfoort, prof. Karen van der Zee en prof. Ruben Gowricharn wil ik vooral bedanken voor hun ondersteuning.
Bijzondere dank verdient mijn directe collega en mentor prof. Susan Legêne. Leden van het curatorium en het bestuur van de Diaspora Leerstoel Lalla Rookh, in het bijzonder dr. Krish Sietaram, ben ik zeer erkentelijk voor het in mij gestelde vertrouwen.
Rajendre Khargi, de secretaris van de Leerstoel en eigenlijk de buitenboordmotor wil ik bedanken voor zijn ondersteuning en feedback. Maar vooral omdat hij mij bij de les houdt ten aanzien van de ambities van deze leerstoel.
Ik reken op een vruchtbare samenwerking met Ko Oudhof en Carel Harmsen van het CBS. Wij beschikken nu over betrouwbare gegevens om indien strikt noodzakelijk, want dat is de eis van het CBS, de ontwikkeling van Surinaamse groepen in beeld te brengen.
Mijn zus GhaRietje dank ik voor haar niet aflatende kritische houding, maar ook haar positieve feedback. Ik hoop met haar enkele studies uit te voeren. Ik dank ook mijn broer August die mij regelmatig van advies, artikelen en tips voorziet en soms goedbedoeld zorgt voor een overkill aan leesvoer. Dit geldt ook voor vele anderen die regelmatig belangstelling tonen voor activiteiten van de Leerstoel Lalla Rookh.
Last but not least, mijn echtgenote Binarai die mijn mijmeringen en deze nieuwe levensfase geduldig observeert en mij blijft ondersteunen om deze leerstoel tot een succes te maken.
Ik heb gezegd.
Literatuur
Abraham, S. (2001), The shifting sources of racial definition in Trinidad and Tobago, and Guyana research agenda, in: Ethnic and Racial studies, vol.24, no. 6.
Adhin, J.H. (1961), De immigratie van Hindostanen en de afstand van de Goudkust, in: Nieuwe West-Indische Gids, jr. 41, no. 1.
Adhin, J.H. (1971), Immigratiedag van Suriname, 5 juni, in: Nieuwe West-Indische Gids, jr. 48, no. 1.
Ahearn, Laura M. (2001), ‘Language and Agency' in: Annual Review of Anthropology 30, 119.
Amersfoort van, J.J.M. (1970), Hindostaanse Surinamers in Amsterdam, in: Nieuwe West- Indische Gids, jr. 47, no. 2.
Amersfoort van, J.J.M. (1982), Immigration and the Formation of Minority Groups, the Dutch Experience 1945-1975, Cambridge: Cambridge University Press.
Amersfoort van, J.J.M. (2001), Transnationalisme, modern diaspora's en sociale cohesie, Amsterdam: IMES.
Amersfoort van, J.J.M. & Mies van Niekerk (2004), The waxing and waning of a diaspora; Moluccans in the Netherlands, 1950-2002, in: Journal of Ethnic and Migration studies,
vol.32, n0.2, pp. 323-346.
Amersfoort van, J.J.M. (2006), Immigration as a Colonial Inheritance: Post-Colonial Immigrants in the Netherlands, 1945-2002, in: Journal of Ethnic and Migration studies,
vol .30. n0.1.
Anderson, B. (1983), Imagined Communities: Reflections on the Origin and Spread of Nationalism, London: Verso.
Anthias, F. (1998), Evaluating ‘Diaspora‘ beyond Ethnicity, in: Sociology, vol.38, 3, p. 557-580.
Appadurai, A. (1996), Modernity at large, Cultural Dimensions of Globalization, Minneapolis: University of Minnesota Press.
Appiah, K. A. (2004), The ethics of identity, Massachutsets: Princeton University Press.
Azimullah, E.(1986), Lachmon, een politieke biografie, Paramaribo: Vaco Press.
Badal, C.R. (2000), Educational Interest of Hindustanis in Suriname, Trinidad: paper UWI.
Bakker, F.L. (1999), Hindoes in een Creoolse wereld, Zoetermeer: Meinema.
Ballard R. (ed.) (1994), Desh Pardesh : the South Asian Presence in Britain, London: C. Hurst.
Banton, Michael (2007), "Weber on Ethnic Communities: A critique", in: Nations and Nationalism 13 (1).
Barth, F. (1969), Ethnic groups and Boundaries: The social organization of culture difference, Boston: Little, Brown, & Co Boston.
Barth, F. (1997), "Enduring and Emerging Issues in the Analysis of Ethnicity, in; H. Vermeulen H. & C. Govers (eds.), The Antropology of Ethnicity. Beyond: Ethnic groups and Boundaries, Amsterdam: Het Spinhuis.
Bayart, J.F. (2005), The illusion of cultural identity, London: Hurst & Company.
Berry J.W. (1997), Immigration, acculturation and adaptation, in; Applied psychology; an international review, nr.45, p. 5-68.
Bhagwanbali, R. (1996), Contracten voor Suriname, Den Haag: Amrit.
Bhagwanbali, R. (2010), De awatar van slavernij: Hindoestaanse migranten onder het indentured labour systeem naar Suriname 1873-1916, Den Haag: Amrit.
Bhugra, D. & M. Desai (2002), Attempted suicide in South Asian women in: Advances in Psychiatric Treatment, vol. 8, p. 418-423.
Bloemberg, L. (1995), Tussen traditie en verandering, Hindostaanse zelforganisaties in Nederland, Nederlandse Geografische Studies, Utrecht: Elinkwijk.
Bosma, U. ( 2009), Terug uit de koloniën, Amsterdam: Bert Bakker.
Bourdieu, P. (1991), Language and Symbolic Power, Cambridge: Policy Press.
Bourhis, R. Y. et. al., (1997), Towards an interactive acculturation model; A social psychological approach, in: international Journal of psychology 32, p.369-386.
Bovenkerk, F. (1973), Emigratie uit Suriname, Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.
Brah, Avtar (1996), Cartographies of diaspora, contesting identities, London: Routledge.
Brijmohan, Bisoendajal (2005), Surinaamse parelen uit Brits-Indië: Leidschendam.
Brubaker, R. (2004), Ethnicity without groups, London, 32, p.369-386: Harvard University Press.
Brubaker, R. (2005), The ‘diaspora' diaspora, in: Ethnic and Racial Studies, vol.28, no.1, p.1-19.
Buddingh, H. (1998), Geschiedenis van Suriname,:Utrecht: Het spectrum.
Bulmer, M. (1996), The ethnic group question, in: Ethnicity in the 1991 Census, vol.1. Demographic characteristics of the ethnic minority populations, Office for National Statistics, London: HMSO.
Cashmore, E., et al, (2004), Dictionary of Race and Ethnic relations, New: York: Routledge.
Carter M. & K. Torabully (2002), Coolitude; an Anthology of the Indian Labour Diaspora, London: Anthem Press.
Castells, M. (1996), The Rise of Network Society, Malden (Massachusetts): Oxford, Blackwell.
Castells, M. (2000), The Information Age, Malden (Massachusetts): Oxford, Blackwell.
Certeau, de M. (1984), The Practice of Everyday Life, Berkeley: University of California Press.
Choenni, C . (1982), Hindoestanen in de politiek, een vergelijking tussen Trinidad, Guyana en Suriname, Rotterdam: Futile.
Choenni, C. (1995), Kleur in de krijgsmacht, Utrecht: ISOR.
Choenni, A. (1997), Veelsoortig Assortiment ; Allochtoon ondernemerschap als incorporatietraject 1965-1995, Amsterdam: Het Spinhuis.
Choenni, C. (1998), Hindostanen in de Nederlandse samenleving, p. 236-270, in: Grepen uit 125 jaar maatschappelijke ontwikkeling van Hindostanen, Paramaribo: IMWO.
Choenni, C.E.S. (2001), Hindu Youngsters in the Netherlands, st.Augustine, Trinidad: paper presented in October 2002, Hindu conference UWI.
Choenni, C. (2001), Surveying the Hindu youth, in: Hinduism Today, January/February/March.
Choenni, C.E.S. (2002), Sarnami Hindustani in the Netherlands, brochure voor BPD-conferentie in New Delhi 2003, Den Haag: Federatie Eekta.
Choenni, C.E.S. (2004), Central government policy for ethnic minorities, the case of the Netherlands, in: B. Somaroo &. A. Bissesar, The construction of an Indo Caribbean Diaspora, St. Augustine, Trinidad: School of Continuing Studies Press.
Choenni, C & K. Adhin (2003), Hindostanen: van Brits-Indisch emigrant via Suriname tot burger van Nederland, Den Haag: Sampreshan.
Choenni C.E.S. (2004), Organisatievorming onder Hindostanen in Nederland in: OSO, vol24, nr.2.
Choenni, C. (2005), Cultural identity and political development, the Indians of Suriname, in: John La Guerre & Ann Marie Bissessar, eds. Calcutta to Caroni and the Indian diaspora, St. Augustine, Trinidad: School of Continuing Studies Press.
Choenni, Chan & Sunil Choenni (2005), Surinamese women in managerial positions in Netherlands, in: Effective Executive, October 2005, ICFAI University Hyderabad: India.
Choenni C.E.S. (2006), Between Bidesia, Bollywood and Bakra Culture, the identity of Hindustani youngsters in the Netherlands, Bidesiaseries 1: Allahabad, India.
Choenni C. S. Kalidien, K. Adhin (2008), Hindostaanse ouderen in Nederland, Den Haag: Sampreshan.
Choenni, C. (2008) From Bharat to Sriram desh, in: Peter Reeves & Rajesh Rai (eds.) Transnational networks and changing identities in the South Asian Diaspora, University of Singapore 2008, London: Routledge.
Choenni, C. (2009), Madad Sahara Sahayta, analyse en aanpak sociale problematiek onder Hindostanen in Suriname, Den Haag: Seva.
Clarke, C.C. Peach & S. Vertovec (eds.) (1990), South Asians overseas; Migration and Ethnicity, Cambridge: Cambridge University Press.
Clifford, J. (1994),"Diasporas". in: Cultural Anthropology 9, p.302-338.
Clifford, J. (1997), Routes: Travel and Translation in the Late Twentieth Century, Harvard USA: Harvard University Press.
Cohen, R. (1997), Global Diasporas: An Introduction, Seattle: University of Washington Press.
Dabydeen D. & B. Somaroo (1987), India in the Caribbean, London: University of Warwick.
De Klerk, C.J.M. (1942), De Britsch-Indiërs in Suriname, in: West Indische Gids. nr. 24, p. 97-117.
De Klerk, C.J.M. (1953), De immigratie der Hindostanen in Suriname, Urbi et orbi: Amsterdam.
Dew, E. (1978), The difficult flowering of Suriname, The Hague Martinus: Nijhoff.
Dijk van W. & F.F. G. Getrouw, (1961), De ontwikkeling van de Geschiedenis van Suriname, Zeist: Dijkstra.
Donk, K.R. (2003), Nickerie, het zelfmoordparadijs? Nickerie 2003, www.nickerie.net.
Dubey, A. (2003), Indian Diaspora in the Caribbean and Africa: Identity Issues and Responses of India, in: Gopio International (2003) Indian Diaspora; Global identity, New Delhi: Kalinga publications.
Durkheim, E.( 1897), Le suicide, zie ook http://www.relst.uiuc.edu/
Durkheim/Summaries/suicide.html
Encyclopedie van Suriname, (1977), Amsterdam: Elsevier.
Emmer, P.C. (1984), Een goede keus? De migratie en vrouwelijke contractarbeiders van Brits-Indië naar Suriname 1875-1916, in: OSO, nr. 3.
Emmer, P.C. (1986), Colonialism and immigration; indentured labour before and after slavery, Dordrecht: Martinus Nijhoff Press.
Emmer, P.C. (1989), The coolie ships; the transportation of indentured labourers between Calcutta and Paramaribo, 1873-1921, in: Maritime aspects of migration (ed.) Klaus Friedland, Köln: Böhlau Verlag.
Emmer, P.C. (1992), Immigration into the Caribbean: the introduction of Chinese and East Indian Indentured Laborers between 1839 and 1917, in: European expansion and migration (eds.) P.C. Emmer & Morren, Oxford: Berg.
Entzinger, H.B. (1984), Het Minderhedenbeleid, Amsterdam: Boom Meppel.
Eriksen T.H.(1992), Us and them in modern societies, Ethnicity and nationalism in Trinidad, Mauritius and beyond, Oslo: Scandinavian University Press.
Esser, H. (2000), Soziologie, Spezielle Grundlagen, Band 2: Die Konstruktion der Gesellschaft, Frankfurt-New York: Campus.
Esser, H. (2003), What substance is there to the term'Leitkultur'?, in: R. Cuperus, K.A. Duffek en J. Kandel (eds.), The challenge of diversity. European social democracy facing migration, integration, and multiculturalism, pp. 47-58. Innsbruck/Wien/München/Boden: Studienverlag.
Esser, H. (2004), Welche Alternatieven zur Assimilation gibt es eigentlich?, in: IMIS beitrage 23, p.41-60.
Ex, J. (1966), Adjustment After Migration, the Hague: Martinus Nijhoff.
Ferrier, J.H.E. (1950), De Surinaamse samenleving als sociaal pedagogische opgave, Groningen: J.B. Wolbers.
Forum Factsheet (2010), Politieke participatie van allochtonen, Utrecht: Forum.
Gans, H. J. (1996), Symbolic ethnicity: The future of ethnic groups and cultures in America, in: W. Sollars (1996), Theories of ethnicity: A classical reader (pp. 425-459), New York: New York University Press.
Garssen, J. et al. (2006), Zelfdoding onder Nederlandse Surinamers naar etniciteit, in: Bevolkingstrends derde kwartaal, Den Haag: CBS.
Garssen, J. et al. (2007) Zelfdoding onder Nederlandse Surinamers naar etniciteit in: Tijdschrift voor psychiatrie 49, 9.
Geertz, C. (1973), The Interpretation of Culture, New York: Basic Books.
Gellner, E. (1983), Nations and Nationalism, Oxford: Blackwell.
Ghorashi, H. (2010), The Right to be different, The position of the Muslim Migrants in the Netherlands, In: Reza Banaker (ed.) Rights in Context: Law and Justice in Late Modern Societies, Surrey: Ashgate, pp.166-177.
Ghosh, A. (2008), Zee van papavers, Amsterdam: De Bezige Bij.
Gobardhan-Rambocus, L. & M. Hassankhan (red.) (1993), Immigratie en ontwikkeling, Paramaribo: Anton de Kom Universiteit.
Gobardhan-Rambocus, L. (2001), Onderwijs als sleutel tot maatschappelijke vooruitgang. Een taal- en onderwijsgeschiedenis van Suriname, 1651-1975, Zutphen: Walburg Pers.
Gordon, M.M. (1964), Assimilation in American life, New York: Oxford University Press.
Gowricharn, R. (1990), Economische transformatie en de staat: over agrarische modernisering en economische ontwikkeling in Suriname, Den Haag: Uitgeverij Ruward.
Gowricharn, R.(2008), Etniciteit en transnationalisme van Surinaamse Hindoestanen, Den Haag: Seva Lezing.
Gowricharn, R.(2008), De pluralisering van Suriname, Leiden: Rudolf van Lier lezing. Gowricharn, R. (2005), Bollywood in diaspora, Tilburg: University of Tilburg.
Gowricharn, R. & C. Choenni, (2008), The Netherlands, in: Lal, B. (ed.), The Encyclopedia of Indian Diaspora, Singapore: Singapore University Press.
Gowricharn, R. (2009), Changing forms of transnationalism, in: Ethnic and Racial studies, vol.32, 9, p.1619-1638.
Granovetter, M. (1995), 'The economic sociology of firms and entrepreneurs', in: A. Portes (ed.), The Economic Sociology of Immigration; Essays on Networks, Ethnicity and Entrepreneurship, pp.128-165.
Hall, Stuart (1991), The Local and the Global: Globalization and Ethnicity, in: A.D. King (ed.), Culture, Globalization and the World system. Contemporary conditions for the Representation of Identity, London: Macmillan, pp.19-39.
Hall, Stuart (1992), "Cultural Identity and Diaspora" in: Rutherford (ed.), Identity, Community, Culture, Difference, London: Lawrens and Wishart.
Hall, Stuart (2006), Cultural Identity and Diaspora, in: Theorizing Diaspora, edited by Jana
Evans Braziel and Anita Mannur, 233-246, Malden, MA: Blackwell.
Hannerz, U. (1992), Cultural complexity, studies in the social organization of meaning, New York: Columbia University Press.
Hannerz, U. (1996), Transnational connections, culture, people, places, London: Routlegde.
Hasnoe, R. (2004), Gender relations in a multicultural environment, Paramaribo: paper diaspora conference, University of Suriname.
Heckmann, T. et al. (2005), Integration and Integration Policies, Bamberg: Imisco Network Feasibility study.
Helman, A, (1995), Kroniek van El Dorado, boek 1 en 2, Amsterdam: In de knipscheer.
Hempel, L. M. (2005), "Reexamining Instrumentalist Approaches to Ethnic Identification within a Comparative Context:" Paper presented at the annual meeting of the American Sociological Association.
Hira, Sandew (1983),Van Priary tot en met de KOM: de geschiedenis van het verzet in Suriname 1630-1940, Rotterdam: Futile.
Hira, Sandew (2003), Het dagboek van Munshi Rahman Khan, Den Haag: Amrit.
Hira, Sandew (2010), The Chandrashekhar-Sharma story - a remarkable case study of family in the Indian Diaspora, Den Haag: Amrit.
Hoefte, Rosemarijn (1987), Het politiek bewustzijn van Hindostaanse een Javaanse contractarbeiders, 1910-1940, in: OSO 6 (1) 24-34.
Hoefte, Rosemarijn (1990), De betovering verbroken; de migratie van Javanen naar Suriname, Dordrecht: Foris Publication.
Hoefte, Rosemarijn (1998), In place of Slavery; A social history of British Indian and Javanese Laborers in Suriname, University of Florida: Gainesville.
Hoefte, Rosemarijn (1998), A passage to Suriname? in: International Labor and Working -Class history, no. 54, Fall 1998.
Hoetink, Harry (1960), De gespleten samenleving in het Caribisch gebied: bijdragen tot een sociologie der rasrelaties in gesegmenteerde maatschappijen, Van Gorcum: Assen.
Jain, R. (1998), Indian Diaspora, globalization and multiculturalism: a cultural analysis, in: Contributions to Indian sociology, vol. 32, nr.2, 337-360.
Jain R. K. (2003), A Civilization Theory of Indian Diaspora and its Global Implications, in: Gopio International (2003) Indian Diaspora; Global identity, New Delhi: Kalinga publications.
Jayaram, N. (2004), The Indian Diaspora, dynamics of migration, New Delhi: Sage.
Jayaram, N. (2006), The metamorphosis of caste among Trinidad Hindus, in: New Delhi: Sage.
Jayaram, N. (2009), The study of Indian Diaspora, in: Atal Y., Sociology and social anthropology in India, Delhi: Pearson.
Jenkins R.(2008), Social identity, Third edition, London: Routledge.
India Rising: the role of Indian Diaspora in accelerating India's transition to a Global Power, Den Haag 19 september 2009.
Kanhai, Rosanna (ed.) (1999), Matikor, The Politics of Identity for Indo-Caribbean Women, St. Augustine: UWI.
Karsten, R. (1930), De Britsch-Indiërs in Suriname, een korte schets, ´s Gravenhage: Martinus Nijhoff.
Kloosterman, R.C. & J. Rath (2001), ‘Immigrant entrepreneurs in advancedeconomies: mixed embeddedness further explored', Journal of Ethnic and MigrationStudies, 27(2): 189-201.
Kloosterman, R. and J. Rath (2003), Immigrant Entrepreneurs; Venturing Abroad inthe Age of Globalization, Oxford/New York: Berg.
Kondapi, C. (1951), Indians Overseas 1838-1949,: Bombay: Oxford University Press.
Kruijer, J.J. ( 1968), Suriname en zijn buren, landen in ontwikkeling, J.A. Boom en Zoon: Meppel.
Koloniaal verslag vanaf 1870 tot 1923.
Lal, B. V. (1983), Girmitiyas, the origin of the Fiji Indians, in: Journal of Pacific history: Canberra.
Legêne, S. (2010), Spiegelreflex, culturele sporen van de koloniale ervaring, Amsterdam: Bert Bakker.
Liem, P. (2000), Stapvoets Voorwaarts, Maatschappelijke status van Surinamers in Nederland, Migrantenstad, Amsterdam: Thela thesis.
Loor, A. (2009), Jairam vertelt, Den Haag: Milan.
Mansingh, L & A. Mansingh (1999), Home away from home, 150 Years of Indian Presence in Jamaica 1945-1995, Kingston: Ian Randle Publishers.
Martens, E.P. & O.A.Verwey (1997), Surinamers in Nederland, Kerncijfers 1996, Rotterdam: ISEO.
Mitrasingh, B.S. (red.) (1998), Hindostanen, van contractarbeiders tot Surinamers, Paramaribo. Mitrasingh, B. & M.Marhé (1978), Mathura, Ramdjanee en Raygaroo, Den Haag.
Mungra, Gjaanchand, (1990), Hindoestaanse gezinnen in Nederland, Leiden: C.O.M.T.
Moorti, S (2003), Desperately seeking an identity: Diasporic cinema and the articulation of transnational kinship, in Journal of cultural studies, vol. 6, nr 3, pp 255-276.
Nicolaas H. et. al. (2010), Demografie van (niet-westerse) allochtonen in Nederland: Bevolkingstrens, vierde kwartaal 2010, Den Haag.
Niekerk van, M. (2000), De krekel en de mier, Het Spinhuis: Amsterdam.
Oonk, Gijsbert (2007), Global Indian Diasporas. Exploring Trajectories of Migration and Theory, Amsterdam: Amsterdam University Press.
Oostindie, G. (1990), De onvoltooide dekolonisatie, in: Leidschrift, Historisch tijdschrift Leiden: Rijksuniversiteit Leiden.
Oostindie, G. (2008), Dutch colonialism, migration and cultural heritage, Leiden: KITLV.
Oostindie, G. (2010), Postkoloniaal Nederland, Amsterdam: Bert Bakker.
Oudhof, Ko & C. Harmsen (2011), Surinamen: een methodologische beschrijving van de werkwijze om Surinamers te onderscheiden naar etnische groep, Den Haag: CBS.
Parekh, B. (2000), Rethinking Multiculturalism, Cultural diversity and Political theory, London: Macmillan Press.
Peters, Nonja (2002), "Mixed embeddedness: Does it really explain immigrant enterprise in Western Australia (WA)?" in: International Journal of Entrepreneurial Behaviour & Research, Vol. 8 ISS: 1/2, pp.32-53.
Phinney, J.S. et al. (2001), Ethnic identity, Immigration and well being: an interactional perspective, in: Journal of social issues, vol.37, nr.3.
Putnam, R. (2000), Bowling Alone; The collapse and Revival of American Community, New York: Simon & Schuster.
Ramsoedh, R. (1990), Suriname 1933-1944. Koloniale politiek en beleid onder gouverneur Kielstra, Delft: Eburon.
Report high-level committee on the Indian Diaspora, (2001), New Delhi.
Reubsaet, T. et al. (1982), Surinaamse migranten in Nederland, Nijmegen: ITS.
Safran, W. (1991), "Diasporas in modern societies: myths and of homeland and return", in: Diaspora, vol. 1 (1), 83-99.
Saharso, S. (1989), Ethnic identity and the paradox of equality, in: J. P. Van Oudenhoven & T. M. Willemsen (eds.), Ethnic minorities: Social psychological perspectives (pp. 97-114). Berwyn, PA: Swets North America.
Schalkwijk, J.M.W. (2010), The Colonial State in the Caribbean, Structural analysis and challenges elite networks in Suriname 1650-1920, Ninsee reeks, Den Haag: Amrit.
Schalkwijk, J.M.W. (1996), De etnische stem in de Surinaamse politie, in: Politiek in Suriname, SWI: Paramaribo.
Schermerhorn, R.A. (1970), Comparative ethnic relations; a framework for theory and Research, Random House: New York.
Schiller N.G. et al. (2006), Beyond the ethnic lens, in: American Ethnologist, vol.33,
november no. 4.
Sen, A. (2005), The argumentative Indian: New York: Farrar, Straus and Giroux.
Sheffer, G. (ed.) (1986), Modern Diaspora in international Politics, New York: St. Martins.
Sheffer, G. (1995), The emergence of new ethno-national diaspora, in: Migration, 28: p.5-28.
Sheffer, G. (2003), Diaspora politics: at home abroad, Cambridge: Cambridge University Press.
Siwpersad, Jozef P. (1979), De Nederlandse regering en de afschaffing van de Surinaamse slavernij (l833-1863), Groningen: Bouma's boekhuis.
Skrentny, John D. (ed.) (2008), Culture and Race/Ethnicity: Bolder, Deeper, and Broader,
in: The ANNALS of the American Academy of Political and Social Science pp. 619; 59.
Smeets H & F. Steijlen, (2006), In Nederland gebleven, de geschiedenis van Molukkers 1951-2006, Utrecht: Bert Bakker/MHM.
Snellen, E (1933), De aanvoer van arbeiders voor den landbouw in Suriname, proefschrift: Wageningen.
Sollars, W. (1996), Theories of ethnicity: A classical reader, New York:New York University Press.
Speckmann, J.D. (1963), De houding van de Hindostaanse bevolkingsgroep in Suriname ten opzichte van de Creolen, in: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde 119 , no. 1.
Speckmann, J.D. (1965), Marriage and kinship among Indians of Surinam, Assen: Van Gorcum.
Speckmann, J.D . (1972), Dutch Colonial Policy and the East Indian in Surinam, in: Colloques Internationaux du C.N.R.S., no. 582.
Staten van Suriname (1966), Gedenkboek 100 jaar Staten van Suriname 1866-1966, Staten van Suriname: Paramaribo.
Staal G.J.J. (1928), Nederlandsch Guyana, een kort begrip van Suriname, Amsterdam: Groot Nederland.
St-Hilaire, Aonghas (2001), Ethnicity, assimilation and nation in plural Suriname, in: Ethnic and Racial Studies, vol.24, no.6, Taylor & Francis Ltd.
Stipriaan van A. et al. (2007), Op zoek naar de stilte, sporen van het slavernijverleden in Nederland, Amsterdam: Ninsee.
Strauss, A. L. (1959), Mirrors and masks: The search for identity, Free Press: Glencoe, I.
Survey Integratie Minderheden, SIM (2006) Ongepubliceerde data over Hindostanen, Den Haag: SCP.
Rapport (1910), betreffende Immigratie in Suriname van Javaansche, Britsch-Indische en andere tropische en sub-tropische gezinnen op groote schaal, Paramaribo.
Raghuram, P. et al. (2008), Tracing an Indian Diaspora: contexts, memories, representations, New Delhi: Sage Publications.
Tajfel, H. (1982), Social identity and intergroup relations, Cambridge: Cambridge University Press.
Termorshuizen, T. (2008), Indentured Labour in the Dutch colonial empire 1800-1940, in:
Thakur, A.P. (1989), British and Dutch Colonial Policies in Guyana and Surinam, in: F. Birbalsingh, Indenture and Exile: The Indo-Caribbean Experience, Toronto: TSAR.
Tinker, H. (1974), A New system of Slavery: The Export of Indian Labour Overseas 1830-1929, London: Oxford University Press.
Tinker, H. (1991), The Banyan Tree: Overseas emigration from India, Pakistan and Bangla Desh, London: Oxford University Press.
Trimble J E. & R. Dickson (in press), Ethnic identity in: C.B. Fisher & Lerner R.M. , Encyclopedia of Applied developmental science, Sage: Thousand Oaks.
Tijdelijke Commissie onderzoek Integratie beleid, Tweede Kamer (2004), Bruggen bouwen, Den Haag: SDU uitgevers.
Van Beek G. (2007),''Play'n Plug'', Hindostanen tussen manai ka boli en de massala wind, Rotterdam: master thesis EUR.
Van Bergen, D. (2009), Suicidal Behavior of Young Migrant Women in The Netherlands, Amsterdam: VU-FSW.
Van der Kuyp, E. (1973), Een eeuw wetenschappelijk onderzoek, medisch wetenschappelijk onderzoek. Paramaribo.
Van Heelsum, A.(1997), De Etnisch-Culturele Positie van de Tweede Generatie Surinamers, Amsterdam: Het Spinhuis.
Van Heelsum, A. et al. (2002), Surinaamse organisaties in Nederland, Amsterdam; Aksant.
Van Lier, R. (1978), Samenleving in een grensgebied, Zutphen: Walburg Press.
Van der Veer, P.& S. Vertovec (1991),"Brahmanism abroad: on Caribbean Hinduism as an ethnic religion", ethnology, 30, p.149-166.
Van der Veer, P. (ed.) (1995), Nation and Migration; The politics of space in the South Asian
Diaspora, Philadelphia: University of Pennsylvania Press.
Vermeulen J. & R. Penninx (eds.) (2000), Immigrant Integration; the Dutch case, Amsterdam: Het Spinhuis.
Verkade-Cartier van Dissel, E.F. (1937), De mogelijkheid van landbouw-kolonisatie voor blanken in Suriname, Amsterdam: J.J. Paris.
Verkuyten, M. (1999), Etnische identiteit, Amsterdam: Het Spinhuis.
Vertovec, S.(1992), Hindu Trinidad: Religion, ethnicity and Socio-Economic Change: Basingstoke: Macmillan.
Vertovec, S.(1997), Three Meanings of Diaspora, Exemplified Among South Asian Religions in: Diaspora 6, no. 3 (1997): 277-299.
Vertovec, S & E. Cohen (eds.) (1999), Migration, Diasporas and Transnationalism, Cheltenham: Edward Elgar.
Vertovec, S. (2000), The Hindu Diaspora; comparative Patterns, London: Routledge.
Verwey-Jonker, H. red. (1973), Allochtonen in Nederland, Den Haag: Staatsuitgeverij.
Vernooij J. (1998), Hindostanen en christendom, p. 47-58, in: Grepen uit 125 jaar maatschappelijke ontwikkeling van Hindostanen, Paramaribo: IMWO.
Vernooij, J. (2008), Je wilt lapjes naaien aan een wollen deken, in: Natievorming en natiecreatie, Paramaribo: SWI.
Waal Malefijt de, A.S (1963), The Javanese of Surinam; segment of a plural society, Assen: Van Gorcum.
West Bengal State Archives (2010), in: Sarup, L.: Colonial Emigration 19th, 20th Centuries: Annual Reports from The Port of Calcutta.
Willems W. & L. Lucassen (2000), Van de mythe die diaspora heet. Een kritische reflectie aan de hand van historische zigeunerstudies, in: Migrantenstudies nr.3, Leiden.
Willemsen, Glenn (1980), Koloniale politiek en trasformatie processen in een plantage-economie, Suriname 1873-1940, Amsterdam: Drukkerij de Kaal BV.
Willemsen, Glenn, (red). (1983), Suriname, De schele onafhankelijkheid, Amsterdam:
De arbeiderspers.
Willemsen, Glenn (1987), Sociaal-democratie, kolonialisme en dekolonisatie: Suriname 1900-1975, in: OSO 6 (1) 7.
[1] Wij gebruiken de term Hindostaanse contractarbeider en immigrant alternerend, omdat ook kinderen migreerden. Kinderen beneden 10 jaar mochten niet werken en waren dus geen contractarbeider. In de literatuur worden deze termen vaak door elkaar gebruikt.
[2] Lalla Rookh betekent De Tulpenwangige. Lalla Rookh is de titel en de naam van een Indiase prinses in een lang gedicht uit 1817 van de dichter Thomas Moore.
[3]Tussen 1873 en 1916 kwamen 34.034 immigranten heelhuids aan in Suriname. Er werden echter 34.514 personen ingescheept. Onderweg overleden 480 personen. Dat is 1,4% (De Klerk 1953). Het aantal van 34.034 immigranten wordt min of meer als standaard gehanteerd. Maar enkele auteurs vermelden andere aantallen. Zo lezen we in het werk van Bhagwanbali (2010) dat 34.395 immigranten naar Suriname kwamen. Volgens Emmer (1989) ging het om een totaal van 33.973 personen. Snellen (1933) heeft het over 34.848 en Verkade (1937) vermeldt 33.773 immigranten. Ruim 3.000 Hindostanen uit de naburige West Indische kolonies migreerden eveneens naar Suriname. Er zijn dus ruim 37.000 Hindostanen naar Suriname geïmmigreerd.
[4] Destijds werd de denigrerende term koelie (lastdrager) gebezigd voor deze contractarbeiders.
[5] De Britse regering eiste ter compensatie voor de werving van Hindostaanse contractarbeiders enkele overzeese bezittingen van Nederland. De goedkeuring van het traktaat van de zijde van de Nederlandse regering liet enige tijd op zich wachten: "De regering heeft de bezwaren, die de Tweede Kamer terughielden van de goedkeuring van het tractaat met Groot Brittannië, den 9den September 1870 gesloten, met zorg overwogen, en daarbij nauwgezet de verdragen over de werving van koelies in Britsch Indië en over den afstand der Nederlandsche bezittingen ter Kuste van Guinea gerezen zijn aan England". Zie: ‘Tractaat tusschen Nederland en Groot Brittannië betreffende Sumatra, 21 november 1871, Handelingen der Staten Generaal 1871/1872, nr. 1-269.'
Anderzijds talmde de Britse regering omdat van de zijde van de koloniale Indiase regering, ‘the Government of India' er pressie werd uitgeoefend om hoge lonen en garantie voor gratis terugkeer na vijf jaar te eisen. Nederland heeft nog tevergeefs geprobeerd om de periode waarna men gratis terug kon keren op tien jaar te stellen (Tinker 1974: 112).
[6]Zie: correspondentie tussen Britse/Indiase regering en de Nederlandse regering in: ‘West Bengal State Archives' van de ‘Government of Bengal'.
[7] Bhagwanbali stelt dat 5.490 immigranten -16% van het totaal- tijdens de contractperiode zijn gestorven. Helaas vermeldt hij niet hoe zijn berekening tot stand is gekomen. Zijn verwijzing naar verslagen omvat de periode 1850-1900, terwijl de Hindostaanse contractarbeid -exclusief eventuele verlenging van contracten door de laatste lichting- in 1921 eindigde. Het laatste transport kwam immers met het schip Dewa in 1916 aan. Dit kan op zijn minst als onzorgvuldig worden beschouwd. In dit verband is dan ook sprake van een onvolledige verantwoording van bronnen (Bhagwanbali 2010:152).
[8] Agency is defined as the manner in which individuals use strategies and tactics to carve out a semi-independent domain of practice within the constraints placed on them by the powerful (de Certeau 1984).
Op grond van de analyse van ruim 46.000 ‘emigration passes' van contractarbeiders die uit Noord India naar Fiji vertrokken, teksten van Hindi folk songs en antwoorden van de contractarbeiders zelf, zet de historicus Lal de nodige vraagtekens achter: "the prevalent view of indentured labourers as inarticulate simpletons who were continually acted upon by forces beyond their control".
En hij: "recognizes them as actors in their own right who were consciously aware of their situation", zie: Lal 2000:101.
[9] Natuurlijk moet bij de beoordeling van het contractsysteem niet alleen gekeken worden naar de positie die de contractarbeiders na de emigratie ten deel viel, maar ook naar de inschatting van de migrant om zijn of haar lot te verbeteren door middel van migratie of contractarbeid. In dit verband zij vermeld dat de auteur Sandew Hira mij ongegrond en ten onrechte schaart bij de stroming van het door hem geconstrueerde ‘wetenschappelijk kolonialisme', zie: Bhagwanbali 2010: 8-10.
[10] Zie ook: Stipriaan van 2007: 158.
[11] Er zijn geen officiële cijfers over vermenging in Suriname. In de eerste helft van de 20ste eeuw vermengde een deel van de vooraanstaande Hindostaanse mannen zich met vooral lichtgekleurde Creolen. Ook heeft er daarna in enige mate vermenging plaatsgevonden met donkergekleurde Creolen en andere bevolkingsgroepen. Maar veel Hindostanen, met name van het platteland trouwden binnen de eigen groep of hadden een partner uit de eigen groep. Overigens is de indruk dat de nakomelingen van een vermenging tussen een Hindostaan en een Creool (de zogeheten dogla's) zich veel vaker Creool voelen dan Hindostaan. Een onderzoek naar de identiteit van deze gemengden zou meer inzicht kunnen geven in de identiteit van deze groep. In 2003/2004 is bij de volkstelling de nieuwe categorie ‘Gemengden' ingevoerd. Ongeveer 12% va de Surinaamse bevolking zegt zich tot deze groep te rekenen.
De laatste jaren is er in Nederland een tendens onder een grotere groep Hindostanen om buiten de ‘eigen etnische' groep te huwen. Daarbij valt de keus grotendeels op autochtone Nederlanders.
[12] In de periode van militaire heerschappij heeft men uit ideologische overwegingen tijdens de volkstelling in 1980 de registratie van de etnische afkomst achterwege gelaten. Dat bleek een misgreep omdat veel informatie niet betekenisvol bleek. In de daarop volgende volkstelling (2003-2004) werd de etnische afkomst opnieuw geregistreerd.
[13] Het betreft een survey ‘Sociale Positie en Voorzieningen gebruik allochtonen' (SPVA) onder hoofden van huishoudens. Men vroeg aan de Surinaamse respondenten of zij zich tot een specifieke Surinaamse groep rekenden.
[14] Uiteraard komt het voor dat individuen die in raciaal-etnisch opzicht Hindostaan zijn, de Hindostaanse cultuur niet delen. Omgekeerd zijn er mensen die de Hindostaanse cultuur hebben geïnternaliseerd, maar qua raciaal-etnische oorsprong geen Hindostaan zijn. Laatstgenoemde groep is klein.
[15] Een instrumentele benadering van etniciteit, gebaseerd op politieke mythen die gebruikt worden door politieke leiders, is minder van toepassing op de Hindostaanse groep. Zo constateert Hempel (2005) op grond van een studie in Mauritius waar Hindostanen de grootste bevolkingsgroep vormen: "Despite the prevalence of instrumentalist approaches in the literature on ethnicity, little analytic attention has focused on whether, in fact, perceptions of group instrumentality do influence ethnic identifications. Using survey data from the multiethnic country of Mauritius, I address this issue by examining the relationship between political and economic instrumentalism and ethnic identification across ethnic groups. I find limited support for an instrumentalist approach as this approach explains only a modest amount of variance in ethnic identification. Moreover, significant differences emerge in forms and extent to which instrumentalism affects ethnic identification across ethnic groups. These results suggest a number of deficiencies in instrumentalist approaches to ethnicity and in approaches to ethnic mobilization that build on an instrumentalist premise."
Overigens bleek bij de laatste verkiezingen in Suriname (mei 2010) dat met name de jongere generaties niet bepaald ‘etnisch' stemden. Dat zo weinig Hindostanen participeren in het nieuwe parlement en in de nieuwe regering is het resultaat van dit stemgedrag. Sterker nog, een aanzienlijk deel van de Hindostanen stemde bij deze verkiezingen voor een ‘niet-Hindostaanse' president.
[16] Schiller et al. stellen: "The new Diaspora studies perpetuate the problem by defining the unit of study as people who share an ancestry and a history of dispersal. The ethnic lens used by these scholars shapes -and, in our opinion, obscure- the diversity of migrants' relationships to their place of settlement and to other localities around the
World." Zie: Schiller N.G. et al. (2006: 613). Deze auteurs menen dat voor immigranten in Britse en Amerikaanse steden de omgeving en netwerken belangrijker zijn geworden. Opvallend is echter dat door de ICT mogelijkheden, zoals satelliettelevisie en internet en goedkopere beltarieven de transnationale identiteit zich lijkt te versterken en de invloed van de directe omgeving juist minder wordt.
[17] Integratie is een oud begrip en wordt meestal als verzamelbegrip of overkoepelend concept gebruikt. Verwey-Jonker definieert integratie als ‘alle mogelijke wijzen waarop groepen van andere etnische origine in een samenleving kunnen worden opgenomen' (Verwey-Jonker 1973:10). In de ‘Dictionary of race and ethnic relations' wordt integratie als volgt omschreven: "Integration describes a condition in which different ethnic groups are able to maintain group boundaries and uniqueness, while participating equally in the essential processes of production, distribution and government" (Cashmore 1994: 148).
[18] Ik beperk mij niet tot de sociaaleconomische en culturele dimensie van integratie, zoals in bepaalde Nederlandse beleidskringen het geval is. Zo stelt de parlementaire onderzoekscommissie naar het integratiebeleid: "Een persoon of groep is geïntegreerd in de Nederlandse samenleving wanneer er sprake is van gelijke juridische positie, gelijkwaardige deelname op sociaaleconomisch terrein, kennis van de Nederlandse taal en wanneer gangbare waarden, normen en gedragspatronen worden gerespecteerd. Integratie is een tweezijdig proces: enerzijds wordt van nieuwkomers verwacht dat zij bereid zijn te integreren, anderzijds moet de Nederlandse samenleving die integratie mogelijk maken" (Tijdelijke Commissie onderzoek Integratiebeleid, 2004). Als een groep niet in evenredige mate participeert in en deel uitmaakt van de politieke instituties van een samenleving is er mijns inziens geen sprake van een volledige integratie. Ik betrek daarom de politieke dimensie bij integratie.
[19] Integratie wordt als tussenvorm van assimilatie en pluralisme beschouwd (Entzinger 1984:35). Assimilatie is het proces waarbij een immigrantengroep in cultureel opzicht opgaat in de ontvangende samenleving, dus de eigen cultuur opgeeft (Gordon 1964). Pluralisme is een situatie of proces waarbij de immigrantengroep zijn cultuur helemaal behoudt en slechts functioneel deelneemt aan de samenleving; soms vergelijkt men dit met separatie.
[20] Schermerhorn definieert integratie als een ontwikkeling waarbij delen van een samenleving meer in overeenstemming worden gebracht met de strevingen van de dominante groep in de samenleving (Schermerhorn 1970: 4).
[21] Met betrekking tot het aantal Chinezen is een kanttekening hier op zijn plaats. Nogal wat Creolen dragen Chinese familienamen. Ondanks de toedeling door ondermeer een terzake kundige Surinaams-Chinese en een Surinaams-Creoolse beoordelaar is het mogelijk dat sommigen die tot Chinees zijn gerekend tot de groep Creool behoren.
[22] Volgens de opvattingen van Nobelprijswinnaar en econoom Amartya Sen die deze basiswaarden als universele waarden beschouwt, bestaat ook historische legitimatie voor Hindostanen om deze waarden na te leven (Sen 2007).
[23] Wij gaan er gevoeglijk van uit dat de cijfers voor Surinamers ook gelden voor Hindostanen. Tussen 1994, 2002 en 2010 schommelde het opkomstpercentage onder Surinamers in Amsterdam tussen 30%, 25 % en 25%; onder Turken tussen 66%, 30% en 44% (Forum 2010:3).
[24] Het is lastig om recente gegevens betreffende etnische groepen in Suriname te verkrijgen. Het is de bedoeling om de komende jaren gericht deze gegevens te verzamelen.
[25]. De toonaangevende en bekende antropoloog Clifford Geertz omschrijft ethos uitgebreider:
"the moral (and aesthetic) aspect of a given culture, the evaluative elements have commonly been summed in the term ethos, while the cognitive, existential aspects have been designed by the term "world view". A people's ethos is the tone, character and quality of their life, its moral and aesthetic style and mood, it is the underlying attitude towards themselves and their world that life reflects. Their worldview is their picture of the way things in sheer actuality are, their concept of nature, of self, of society. It contains their most comprehensive ideas of order. Religious belief and ritual confront and mutually confirm one another; the ethos is made intellectually reasonable by being shown to represent a way of life implied in the actual state of affairs which the world view describe" (Geertz 1973:141).
Schrijvend over het Israëlische ethos definieert Bar-Tal ethos als:
"the configuration of central societal beliefs that provide particular orientation to a society....Ethos, then, combines dominant societal beliefs in a particular structure, and gives meaning to the societal life of a particular society. It constitutes one of the bases of social identity, by providing a common societal viewpoint that underlies the sense of belonging and identification" (Bar-Tal, 2000).
[26] Niet alleen in de vestigingsperiode werd er druk uitgeoefend op Hindostanen om te assimileren, begin jaren zestig was dat nog steeds aan de gang. De Creoolse elite in Suriname gaf dit ideaal niet op. Volgens Speckmann was de reactie van de Hindostaanse voorlieden: "the East Indians pointed to the cultural heritage of their motherland" (Speckmann 1972: 608). De kracht van de Hindostaanse cultuur is zo sterk dat ondanks intensief zendingswerk in Suriname slechts een klein aantal Hindostanen zich liet kerstenen. Bovendien bleven veel Hindostaanse Christenen vasthouden aan bepaalde Hindoe- of Moslimpraktijken (Vernooij 1998: 50). Sommige missionarissen i.c. zendelingen raakten zo in de ‘ban' van de cultuur van Hindostanen dat ze zich meer bezighielden met het Hindoeïsme of met de gebruiken van de Hindostaanse groep dan met hun eigen missie of zending. Zo heeft Pater C. De Klerk een verdienstelijk boek geschreven over de immigratie der Hindostanen in Suriname. Hij promoveerde op het ‘Orthodoxe' Hindoeïsme. Dominee J. Legêne bestudeerde het ‘heidense Hindoeïsme' in India en ging naar Suriname om zendingswerk te doen. Maar hij raakte zo geïntrigeerd door de leefwijze van Hindostanen dat hij zich meer bezighield met sociaal werk dan met kerstening.
[27] De gemeenschappelijke afstamming, cultuur en relaties met India en de Indiase diaspora dragen weliswaar bij tot een Hindostaanse identiteit in Nederland en Suriname, maar deze identiteit is niet identiek aan de Indiase identiteit of de Hindostaanse identiteit elders in de diaspora. Er vindt vrijwel altijd aanpassing plaats in de landen waar men zich vestigt. Dat leidt er toe dat er sprake is van vermenging van elementen van de (oorspronkelijke) Indiase cultuur met de lokale cultuur. De Hindostaanse identiteit is dus niet statisch, maar dynamisch. Wij gaan dan ook uit van een dynamische en contextuele opvatting van identiteit.
[28] Over het ontstaan van het begrip etnische identiteit in etymologische zin schrijven Trimble & Dickson dat:
"Ethnikas ... can mean a band of people (nation) living together who share and acknowledge common customs. The second part of the construct, identity, has Latin origins and is derived from the word identitas; the word is formed from idem meaning same. Thus, the term is used to express the notion of sameness, likeness, and oneness. More precisely, identity means the sameness of a person or thing at all times in all circumstances; the condition or fact that a person or thing is itself and not something else. Combining the definitions and interpretations of identity and ethnicity it can be concluded that they mean, or at minimum imply, the sameness of a band or nation of people who share common customs, traditions, historical experiences, and in some instances geographical residence. At one level of interpretation the combined definition is sufficient to capture the manner in which the identity is generally conceptualized and used to understand ethnocultural influences on its formation and development .... Definitions of ethnic identity vary according to the underlying theory embraced by researchers' and scholars' intent on resolving its conceptual meanings. The fact that there is no widely agreed upon definition of ethnic identity is indicative of the confusion surrounding the topic. Typically, ethnic identity is an affiliative construct, where an individual is viewed by themselves and by others as belonging to a particular ethnic or cultural group. An individual can choose to associate with a group especially if other choices are available (i.e., the person is of mixed ethnic or racial heritage). Affiliation can be influenced by racial, natal, symbolic, and cultural factors. Racial factors involve the use of physiognomic and physical characteristics, natal factors refer to "homeland" (ancestral home) or origins of individuals, their parents and kin, and symbolic factors include those factors that typify or exemplify an ethnic group (e.g., holidays, foods, clothing, artifacts, etc.). Symbolic ethnic identity usually implies that individuals choose their identity, however to some extent the cultural elements of the ethnic or racial group have a modest influence on their behavior" (Trimble & Dickson -in press).
[29] De theorie van mixed embeddedness houdt in dat het succes van ondernemers uit immigrantengroepen niet alleen verklaard kan worden door culturele (groepsfactoren), maar ook structurele factoren, zoals de kansenstructuur:
"The size and shape of the opportunity structure is in the mixed embeddedness
approach an essential component in understanding both the number of immigrant
entrepreneurs and their potential trajectories of incorporation" (Kloosterman & Rath 2001). Naast de sociale netwerken binnen de eigen groep worden de relaties en transacties in economische en politieke netwerken van het ontvangende land betrokken. Maar ook de rol van het individu is van belang alsook het historisch perspectief, zoals Nonja Peters stelt. Zij betoogt: "that while the ‘‘mixed embeddedness'' approach gives a more comprehensive explanation than previous models.... it does not explain the wide-ranging inter-ethnic variation in entrepreneurial concentration observed among immigrant groups around the world (Peters 2002:33). Terecht stelt Peters vast dat juist de etno-specifieke casestudies, die door Kloosterman en Rath worden betiteld als ‘parochial research approaches' nodig waren om verschillen op te sporen tussen bijvoorbeeld Vietnamese en Chinese ondernemers in West Australië (Peters 2002: 41).
[30] Bijvoorbeeld door de activiteiten van Indiase regering (Ministry of Overseas Indian Affairs), die sinds 2003 de jaarlijkse ‘Diasporaconferentie' (Pravasi Bharatiya Divas) in India organiseert. De organisatie GOPIO (Global Organisation of People of Indian Origin) heeft in januari 2011 een memorial opgericht bij de haven van Kolkata ter nagedachtenis van de contractarbeiders die het land in de twee voorgaande eeuwen verlieten. GOPIO is voornemens ter plekke een museum en studiecentrum op te richten. Het is te verwachten dat deze plek gaandeweg een referentiepunt voor de nakomelingen wordt en bijdraagt aan de versterking van de Indian identity and heritage.
[31].Uiteraard is een vergelijking tussen de Hindostaanse diaspora van bijvoorbeeld Mauritius, Fiji of Jamaica en Suriname interessant. Maar er zijn beperkingen met betrekking tot de reikwijdte van de leerstoel. Onder andere vanwege formatie, beschikbare middelen en prioriteitstelling. Bovendien vindt soortgelijk onderzoek al langer plaats op andere universiteiten. Bijvoorbeeld op de ‘University of the West Indies'.
[32] Mede onder invloed van activiteiten van de Indiase regering ontstaat in deze landen, zoals Guadelope en Jamaica een nieuwe identificatie met India en de Indiase roots. Er is sprake van cultural revival; zie ook: Report of High Level Committee on the Indian Diaspora, New Delhi 2001.