• Suryamedia1
  • Suryamedia3
  • Suryamedia2

Maurits Hassankhan: "Schets van de Hindustaanse Immigratie"

Surya Radio in gesprek met historicus Drs. M Hassankhan over de Hindustaanse immigratie.


V: In 1873 kwamen de eerste Hindustanen aan in Suriname, om daar te gaan werken op de plantages. Suriname was een Nederlandse kolonie in die tijd. Waarom werden mensen uit het voormalig Brits-Indië naar Suriname gehaald om daar te werken?

A: Dat heeft te maken met het feit dat in de Britse gebieden de slavernij al was afgeschaft en de Engelsen al ervaringen hadden opgedaan met arbeiders op de plantages, die als vervangers moesten dienen voor slavenarbeid. Een andere zaak is, dat hoewel Nederland in het bezit was van een heel grote kolonie, Indonesië, veel Nederlanders dachten de arbeiders zelf nodig te hebben in Indonesië. Dit is ook de reden dat er in het begin geen Javanen naar Suriname zijn gebracht.

 

V: Waarom het jaartal 1873?

A: 1873 is een belangrijk jaar, het heeft te maken met de afschaffing van de slavernij. In 1873 zou het staatstoezicht eindigen. Dat betekende dat de planters niet meer zeker zouden zijn van arbeid. Voordat de vrij verklaarde slaven nu volledig hun vrijheid zouden krijgen, moesten de planters op één of andere manier andere arbeiders naar de plantages toe halen. Want de plantage-eigenaars waren bang dat de slaven dan weg zouden trekken, omdat ze een afkeer zouden hebben van plantage arbeid. Dit zou gebeuren op 1 juli. En gelukkig voor de planters heeft men ruim een maand daarvoor de eerste immigranten uit India kunnen halen. Wel moet hierbij opgemerkt worden, dat de eerste Hindustanen niet in 1873, maar al in 1869 naar Suriname zijn gekomen. Deze zijn uit Brits - Guyana naar Suriname gekomen. Het zijn er enkele tientallen geweest.


V: Wat voor achtergrond hadden de contractarbeiders die vanaf 1873 naar Suriname zijn gekomen?

A: Voor het grootste deel waren dat mensen van het platteland. India was toen ook een agrarisch land en er heerste daar armoede. En zijn er veel problemen geweest met overstromingen, droogte perioden etc. Dat is ook de reden dat wanneer er - wat klimaat betreft - problemen waren, de mensen massaal weg trokken. Het zijn dus vooral arme mensen van het platteland, hoewel er ook stedelingen zijn gekomen. Het werven van arbeiders vond vaak plaats op markten en op drukke plaatsen waar veel mensen kwamen, waardoor ook stedelingen zijn gekomen.


V: En kwamen die uit een bepaald gedeelte van India?

A: De meeste immigranten voor Suriname, zijn uit Noord-India gekomen. In die tijd bekent als United Province en tegenwoordig Uttar Pradesh.


V: Op wat voor manier ging de werving?

A: De hele werving stond eigenlijk onder leiding van een emigratie-agent. Die had zijn zetel in Calcutta. Die emigratie-agent, had op zijn beurt een aantal subagenten in dienst. Deze hadden op hun beurt weer wervers in dienst, die eigenlijk het werk deden. En die gingen dan ook overal naar toe, waar zij dachten mensen te kunnen bereiken en lokken, bijvoorbeeld naar verschillende steden en dorpen. Hindustanen zeggen tegenwoordig dat ze zijn verleid of misleid. Ze zijn verkeerd geïnformeerd en op die manier warm gemaakt om te emigreren. Je moet bedenken dat er daar echte armoede heerste en men hen vertelde dat ze in Suriname of in andere koloniën heel veel geld konden verdienen en dat ze na afloop van hun contract ook eigenaar van een lapje grond zouden worden. Sommige beweerden dat er ook beloften waren gedaan, dat ze na afloop van hun contract ook koeien zouden krijgen. Dit zijn heel erg belangrijke dingen geweest voor die arme mensen van toen. Voor hen waren dat geweldige dingen. En dat heeft gemaakt dat men de stap heeft genomen om naar het verre land Suriname te trekken.


V: Suriname werd dus eigenlijk als het beloofde land voorgesteld?

A: Ja, dat was het beloofde land voor velen. Veel mensen dachten ook in korte tijd rijk te worden en dat ze dan met dat geld wat konden doen, eenmaal terug in hun vaderland.


V: De populatie van de mensen die naar Suriname toe zijn getrokken, kunt u daar iets over vertellen. Waren er bijvoorbeeld veel jongeren bij en hoe zat het met de verdeling tussen mannen en vrouwen en kinderen?

A: Als je zou gaan letten op de verdeling mannen/vrouwen of de verhouding, dan was er een algemene regel dat er op de honderd mannen, veertig vrouwen moesten zijn. Dat was een eis, omdat er anders problemen in de plantage koloniën zouden kunnen bestaan. Dit was moeilijk te halen, maar men heeft geprobeerd dat te realiseren. Er waren ook wat kinderen bij. Maar de plantage-eigenaars hadden het liefst volwassen mensen, want kinderen betekenden een last voor hen. Verder kunnen we zeggen dat het overgrote deel van de immigranten onder de dertig jaar was. Een heel groot deel van die mensen was ook vrijgezel. Vaak gebeurde het dat men op de boot een partner vond, met wie men op de plantage ging samenwonen.


V: Wat waren de werkomstandigheden op de plantages zelf?

A: De mensen hadden het heel zwaar. Officieel moesten ze zestig cent per dag verdienen, of er nu werk was of niet. Althans de mannelijke arbeiders moesten zestig cent per dag krijgen en de vrouwelijke arbeiders veertig cent. In de praktijk was de zaak anders. Men werkte niet met dagloon. Maar met wat men in Suriname noemt 'djapwerk' dat is taakwerk. Iedereen kreeg een bepaalde taak, die door de planter eenzijdig werd vastgesteld. In de meeste gevallen klaagden de arbeiders dat die taken te zwaar waren, zo zwaar dat ze een dagtaak niet in een dag konden afwerken. Dat betekende dat ze minder dan zestig cent of minder dan veertig cent verdienden. Dit is ook reden geweest waarom ze ontevreden waren. Voor de arbeiders zelf is het een moeilijke tijd geweest, vandaar dat in hun beeld de contractperiode een tijd van pienaren is geweest. In de volksmond zegt men 'girmiet kaate', dit betekent dat men echt een zware periode heeft doorgemaakt. 'Girmiet' komt van agreement in het engels, dit staat voor het contract.


V: Hoe zat het in die zware werkomstandigheden met de cultuurbeleving? Hadden ze daar nog wel tijd voor?

A: Je moet bedenken dat ze al vroeg in de ochtend hun eten moesten klaarmaken. Ze moesten dus zes uur, half-zes opstaan. Zodat ze op tijd naar het veld konden gaan, om suikerriet te kappen of om cacao te plukken etc. Wie geluk had kon al vier uur ophouden. De heel sterke mensen konden al eerder hun taak afronden en sneller naar huis. Maar zoals ik al eerder vertelde, de taken waren te zwaar, ze konden het niet op tijd af hebben, waardoor veel mensen ook langer moesten werken. En als ze dan thuis kwamen, moesten ze koken. Het was niet zo dat mannen werkten en dat vrouwen thuis waren. Iedereen was contract-arbeider, dus nadat het werk af was moest men thuiskomen en daar de huishoudelijke taken volbrengen. Verder moet je ook nog bedenken dat men in weer en wind werkte. Dat betekent of het nou regent of niet, het werk moest doorgaan. Stel de kleren waren nat, dan moesten diezelfde kleren worden gedroogd omdat men ze de volgende dag weer aan moest om te gaan werken. Je begrijpt dat er niet zoveel tijd voor cultuurbeleving was, maar desondanks heeft men geprobeerd wat tijd vrij te maken. Men ging dan 's avonds bij elkaar zitten en dan werden er liederen gezongen, gekaart en noem maar op. Belangrijk was ook dat de mensen een soort bescherming, of toevlucht zochten in hun religie. Dat is een heel belangrijke zaak geweest en hoewel de immigranten voor een groot deel niet erg ontwikkeld waren, hebben ze kans gezien om hun religie, Islam en Hindoeïsme, te behouden. En dat is dankzij de weinig ontwikkelde mensen die iets van de religie afwisten. Zij gingen kinderen thuis lesgeven of kinderen kwamen bij hen op les. Aan hen is het te danken, dat wij nu, zoveel generaties later nog onze cultuur hebben kunnen behouden.

Redactie Surya Radio Amsterdam
Copyright © Suryamedia. Alle rechten voorbehouden.

Zoek